Beleids­kader Milieu 2030


4 november 2022

Eerste termijn

Onder 'milieu' verstaan we het geheel aan abiotische factoren die samen bepalen of leven op aarde mogelijk is, en zo ja, in welke vorm. Voor ons als mensen zijn de grenzen soms scherp en is de tolerantie gering. Een paar graden meer of minder en onze hele manier van leven ligt ondersteboven. Maar naast temperatuur kunnen ook andere factoren grote impact hebben, het blijken sluipmoordenaars of we worden er letterlijk gestoord of compleet horendol van.

Je zou dus verwachten dat we geneigd zijn om voorzichtig om te gaan met ons eigen leefmilieu. Maar niets is minder waar. Heel veel dingen die wij op een of andere manier leuk vinden, blijken forse schade aan te richten, maar we doen het lekker toch. Dan is het dus de taak van de overheid om ervoor te zorgen dat de samenleving als geheel wordt beschermd tegen de gevolgen van degelijke schadelijke activiteiten. Want of die nou berusten op luiheid, egoïsme, kortzichtigheid of winstbejag, ze berusten in elk geval op verkeerde keuzes. En daarvoor hebben we regels en normen nodig, plus de middelen om te toetsen, te controleren en te handhaven. Aan ons de taak om te beoordelen of dit beleidskader op adequate wijze hierin voorziet.

En dat is lastig, want we zien hier een stuk dat bol staat van de mooie voornemens. Brabant moet mooier, beter en gezonder… op termijn althans... We gaan voor steeds beter en willen ook beter presteren dan de wettelijke verplichtingen. Maar het wordt nergens concreet, dat moet wachten tot de uitvoeringsagenda. Bovendien geldt voor meerdere onderwerpen dat het behalen van de doelen en ambities afhankelijk is van andere beleidsprogramma’s.

U wijst op een aantal dilemma’s, zoals het spanningsveld tussen enerzijds scherpe normen handhaven en anderzijds vrijlaten voor innovatie. U stelt: “Procedures duren lang en wet- en regelgeving werken belemmerend voor de noden van vandaag. De kosten voor nodige onderzoeken en adviseurs zijn hoog.

We begrijpen dat strakke normen niet overal voor een goede oplossing zorgen en dat er in bepaalde situaties ruimte moet zijn voor gebiedsgericht maatwerk. Maar bij sommige zaken moeten we echt kiezen voor de strakke normen, zoals bij natuurherstel en de kaderrichtlijn water (KRW). Hier ligt een zware taak om de verplichte doelstellingen te behalen. Natuuronderzoeken bij vergunningverlening zijn hard nodig, duur of niet. Graag de toezegging dat u hier niet aan de doelen gaat tornen.

Voor licht, geluid en geur levert alleen het maximum alternatief voldoende resultaat. En ons begrip van zeer zorgwekkende stoffen staat nog in de kinderschoenen. We bereiken onze doelen voor bodem, luchtkwaliteit, luchtvaart, externe veiligheid en afvalstoffen alleen als we onze problemen integraal gaan oplossen. Dus volledig richten op het behalen van bijvoorbeeld de WHO-normen en tegelijk ook verder kijken. Niet alleen miljoenen steken in de reductie van CO2, maar ook toewerken naar bedrijfsprocessen die aan de voorkant al meteen schoner en veiliger zijn.

Hier ligt dus een complexe taak. Het beleidskader richt zich noodgedwongen op deelonderwerpen, maar ik neem aan dat Gedeputeerde Staten zich bij de uitvoering bewust is van het belang van een gecombineerde aanpak. Dan nu een aantal deelonderwerpen.

Geur, of liever gezegd: stank. Want het stinkt in Brabant nog veel te veel. Wat betreft geurhinder gaan we vanuit het Beleidskader onderzoeken hoe we de beleidsregel industriële geur, Brabantbreed (dus ook voor bedrijven waarvoor de gemeenten bevoegd zijn) van toepassing kunnen laten zijn. Bijvoorbeeld door het opnemen in de Omgevingsverordening. Dat vinden we een goede zaak.

Maar de normen voor veehouderij zijn geleidelijk steeds verder verruimd. En daarbij hebben gemeenten nog de mogelijkheid om deze te verhogen tot niveaus die letterlijk ziekmakend zijn. Geen wonder dat de rechter heeft geconstateerd dat de overheid burgers beter moet beschermen.

Momenteel wordt er landelijk gesproken over aanpassen van de wet, maar de gemeente is bevoegd gezag. Stank houdt niet op bij de gemeentegrens en een rol voor de provincie ligt dan ook voor de hand, bijvoorbeeld door striktere normen te stellen in de Omgevingsverordening. We willen graag een duidelijke toezegging over wat u wilt gaan doen.

Lichtvervuiling, dit is een ernstig probleem met grote impact op de gezondheid van mensen, natuur en dieren. De autonome ontwikkeling leidt tot steeds ernstiger lichtvervuiling. Daarom is vorig jaar de motie ‘Mag het licht uit?’ met grote meerderheid aangenomen.

Onbegrijpelijk dat u dan kiest voor een nul-plus alternatief in plaats van het maximum. Misschien is er enige spontane correctie te verwachten door de hoge energieprijzen, maar helaas blijkt dat vooral bedrijven zonder stevige prikkel of regelgeving niet geneigd zijn om zelf de minst schadelijke keuze te maken.

Er is geen landelijk beleid maar er moet wel iets gebeuren, dus vinden wij dat de provincie zelf actie moet ondernemen. Vraag is of u bereid bent om, net als in Drenthe, donkertegebieden aan te wijzen, en wat u kunt doen om overbodige verlichting van bijvoorbeeld lichtreclames en bedrijven, en uitstraling van kassen tegen te gaan.

Dan luchtvaart. Het beleidskader geeft een paar mooie voorzetjes. Vraag is ook hier: wat doen we er mee? Kan GS toezeggen dat er actief werk gemaakt wordt van het intrekken van langdurig ongebruikte geluidsruimte van de regionale luchthavens? Wat gaat u doen aan het beperken van overlast door met name recreatievluchten en specifieke toestellen als gyrocopters en paravluchten? Voor zover hier een nieuw besluit van PS voor nodig is, wanneer komt dat op de agenda? Kunt u daarbij ook aandacht geven aan het systeem van jaargemiddelden, waardoor in bepaalde perioden, zoals de zomer en het weekend, de overlast bovenmatig ervaren kan worden.

Een doelstelling voor 2030 wat betreft luchtvaart is: Het geluid geproduceerd door luchtvaartuigen in Brabant is in 2030 afgenomen ten opzichte van 2023. Betekent dat, dat we tot en met 2023 nog flink wat meer geluid kunnen verwachten zodat het referentiepunt hoger ligt? Laten we op zoek gaan naar manieren om minder geluidsruimte vast te leggen.

Wat betreft geluid: over de ontwikkeling van de geluidhinder, de komende jaren, bestaat geen zekerheid vanwege de gewijzigde wetgeving voor geluid vanuit de Omgevingswet. De effecten van pieken in geluidhinder zijn niet of nauwelijks in de huidige en toekomstige wetgeving opgenomen. Onze vraag is of GS maatregelen kan nemen om piekbelasting te voorkomen.


Tweede termijn

Dank aan het college voor de beantwoording van de vragen. Er zijn nog een paar kleine dingetjes die ik naar voren wil brengen.

In eerste termijn werd gezegd dat het college focus aanbrengt op die onderdelen waar autonome verslechtering plaatsvindt en die een grote impact hebben op onder andere de gezondheid. Maar het onderwerp lichtvervuiling voldoet daaraan en dat was de reden waarom wij zeiden het merkwaardig te vinden dat u dan toch niet kiest voor het maximumalternatief wat dit onderwerp betreft. Dat het nieuw is, begrijp ik, en dat daarvoor nieuw onderzoek moet volgen is logisch.

De vragen over geur zijn inderdaad schriftelijk beantwoord. Wat ik graag zou willen weten is wat er dan daadwerkelijk mee gebeurt. Een van de mogelijkheden die er zijn is het opnemen van striktere regels in de omgevingsverordening, en dat was eigenlijk de achtergrond van het verhaal: gaat dat dan ook gebeuren?

Kort wil ik nog aandacht besteden aan het principe van true pricing. Er is al meerdere keren over gesproken en ik denk dat wij een heel mooi voorbeeld kunnen vinden in de lelieteelt. Het is een onderdeel van de landbouwsector waarin echt veel gif wordt gebruikt. We proberen aan allerlei kanten het gebruik van landbouwgif te verminderen, maar dit is iets wat echt grote impact heeft, en het is een onderdeel dat niet echt tot de eerste levensbehoeften behoort. Dus het zou een mooie casus zijn om daar eens mee te gaan oefenen als het over true pricing gaat. We maken die bolletjes stikduur en we zorgen dat de teelt verder milieuvriendelijk plaatsvindt.

Mijn laatste vraag gaat over het onderdeel gezondheidswinst. Er wordt gestreefd naar 50 procent gezondheidswinst. Ik was een beetje verbaasd over het nummertje politiek rekenen dat ik voorbij zag komen in de beantwoording van de zienswijzen. Daarin staat dat de gemiddelde Brabander te vroeg doodgaat. Het is een beetje afhankelijk van wie je raadpleegt, maar de GGD heeft het over bijna een jaar en hier stond een aantal van 8,62 maanden. In ieder geval heeft de gemiddelde Brabander een verkorte levensverwachting.

Met allerlei maatregelen valt die terug te brengen tot 4,71 maanden. Die twee getallen worden op elkaar gedeeld en dan komen we op een gezondheidswinst van 45 procent. Ik moet eerlijk zeggen dat ik daardoor een beetje perplex was, want we gaan nog steeds te vroeg dood. Ten opzichte van de levensverwachting van, pak ‘m beet, iemand van even in de 83 jaar – dat is duizend maanden, dat rekent makkelijk –, hebben we het over nog geen half procent winst, en u komt op 45 procent winst. Als je die getallen op elkaar deelt, klopt het, dan kom je op 45 procent, maar het is een beetje rare rekenmethodiek. Toen ik de ambtenaren om een toelichting vroeg, kreeg ik ten antwoord dat het door het RIVM wordt uitgerekend. Op dat moment past alleen maar een verbijsterd zwijgen! Ik verwacht geen antwoord.