Bescherming akker- en weide­vogels


Indiendatum: apr. 2012

Bij brief van 13 april 2012, ingekomen op 13 april 2012, heeft u namens de Partij voor de Dieren-fractie op grond van het Reglement van Orde voor Provinciale Staten de volgende schriftelijke vragen gesteld inzake bescherming van weide- en akkervogels.

U stelt het volgende: ‘In de uitvoeringspraktijk van het weidevogelbeheer blijkt overigens dat een stimuleringsbeleid, o.a. gericht op aangepast waterbeheer en grondgebruik, belangrijk en meer effectief is dan ruimtelijke bescherming.’ Hieruit lijkt geconcludeerd te kunnen worden dat het provinciale ruimtelijke beleid weinig effect heeft voor herstel van weide- en akkervogels.

1. Waarom kiest u in uw beleid om voornamelijk in te zetten op ruimtelijke maatregelen? Kunt u toelichten waarom in ander beleid, waar meer
effect gesorteerd zou kunnen worden (waterbeheer, agrarisch grondgebruik, effecten van klimaatverandering), geen beschermend beleidskader wordt opgenomen voor weidevogels?

Wij zijn verheugd dat u ook het belang erkent van waterbeheer en grondgebruik voor het overleven van weidevogels. Verdroging, veroorzaakt
door rigoureuze drainage, is veroorzaker van veel sterfte. In het Brabantse buitengebied is de grondwaterstand in de laatste 40 jaar ca. 1 meter gedaald. Hierdoor worden klimaatsinvloeden, zoals perioden van droogte, versterkt. Door de droogte wordt de bovengrond hard waardoor de vogels niet meer bij voedsel kunnen, hun voedsel (ongewervelde diersoorten) kruipt dan dieper de grond in. Als gevolg komen veel weidevogels niet in goede conditie om een succesvol broedsel te produceren en neemt de vergrijzing van de populaties alarmerende gevolgen aan. Wanneer broedsels ondanks allerlei belemmeringen (of door nestbescherming door vrijwilligers) toch uitkomen, moeten de
weidevogelkuikens zelfstandig genoeg voedsel (kleine ongewervelde diersoorten) uit de omgeving zien te vinden om te overleven. Voor verreweg de meeste kuikens blijkt dit een onmogelijke zaak te zijn, waardoor de reproductie negatief blijft.

2. Bent u van mening dat er voldoende ‘stimuleringsbeleid’ is voor waterbeheer? Is het provinciale waterbeleid afdoende afgestemd op het
handhaven van een geschikt grondwaterpeil in gebieden met veel weidevogels of belangrijke kleine populaties, en kunt u dit toelichten?

3. Welke vogelvriendelijke maatregelen bent u bereid te nemen om de nadelige gevolgen van drainage en klimaatverandering op te vangen? Welke beleidsstukken lenen zich volgens u voor het opnemen van aanvullende maatregelen?

4. Is volgens u ‘stimuleringsbeleid’ nog steeds afdoende gezien de desastreuze afname van weide- en akkervogels (en andere soorten), of is de tijd rijp voor verplichtende afspraken binnen provinciaal beleid, waarin het belang van het herstel van dierpopulaties leidend is? Kunt u dit toelichten?

Uit het jaarverslag van de vrijwillige weidevogelbescherming is gebleken dat 2011 het slechtste jaar voor weidevogels was sinds 2002. Op de 94% van de landbouwgronden waar geen vrijwilligers en agrariërs actief zijn om bescherming te bieden, zijn als gevolg van het intensieve agrarische beheer zo goed als geen weidevogels meer te vinden . Staatssecretaris Bleker onderschrijft dat de intensieve landbouw één van de belangrijkste oorzaken is van de teruggang in weide- en akkervogels . Vogeldeskundige Ben Koks sprak onlangs uit dat agrarisch natuurbeheer niet leidt tot een verbetering van akker- en weidevogel- stand . Hij noemt deze vorm van subsidie en beheer zelfs ’een
steunoperatie voor boeren’, aangezien er honderden miljoenen ‘ongecontroleerd’ zijn uitgegeven door LNV zonder evaluatie van behaalde
resultaten. Gedurende die jaren is de akker- en weidevogelstand verder blijven teruglopen. Deze gang van zaken wordt door staatssecretaris Bleker bevestigd. Ook is er geen resultaatsverplichting gekoppeld aan het ontvangen van subsidie en wordt er gefraudeerd, onder andere door de vereiste maatregelen niet uit te voeren. Toch blijft het beheer en de bescherming van de vogels voor het overgrote deel op het bord van de agrarische sector liggen, met nietverplichtende maatregelen.

5. Van welke datum dateert het laatste onderzoek naar de weide- en akkervogelstand in Brabant? Was dit provinciebreed of gebiedgewijs? Maakt u bij onderzoek en evaluatie gebruik van het jaarverslag van de weidevogelbescherming of hanteert u andere bronnen?

6. Wordt bij onderzoek en monitoring ook steeds de rol en het effect van agrarisch natuurbeheer geëvalueerd? Hoe worden bijvoorbeeld de resultaten in de door u aangehaalde vier gebieden met collectief akkervogelbeheer en vijf gebieden met collectief weidevogelbeheer bijgehouden?

7. Welk bedrag aan subsidie is er jaarlijks sinds 2007 (in het kader van het ILG) ten behoeve van agrarisch natuurbeheer naar agrariërs in Brabant gegaan?

8. Bent u bekend met eventuele fraudegevallen met subsidies voor agrarisch natuurbeheer in Brabant? Welke sancties staan hier op?

9. Momenteel voert de AID controles uit op het naleven van de voorschriften die aan subsidies verbonden zijn. Is het mogelijk om op
provinciaal niveau een vorm van controle of resultaatsverplichting in te voeren voor het correct uitvoeren van maatregelen en behaalde resultaten, en kunt u dit toelichten?

U beschrijft dat in de pilotgebieden waar goede resultaten gehaald worden ook sprake was van nestbescherming door vrijwilligers.

10. Hoe belangrijk is volgens u de bijdrage die vrijwilligers/vogelwerkgroepen leveren aan (het succes van) weide- en akkervogelbescherming? Hoe verhoudt dit zich tot subsidie-ontvangende agrariërs die niet samenwerken met vrijwilligers? Worden hier dan een nestbescherming of andere maatregelen toegepast, maar beperkt het beheer zich hier tot later maaien?

Bij geen van de drie overheidslagen zijn bindende maatregelen opgesteld voor weide- en akkervogelbescherming. U stelt dat ‘gemeenten, indien gewenst, de waarden in deze gebieden via hun ruimtelijk beleid [kunnen] beschermen.’ Deze inrichting van beleid leidt tot een situatie waar niemand zich werkelijk verantwoordelijk acht voor bescherming van weide- en akkervogels, en waar zowel overheid als landgebruikers geen enkele verplichting hebben voor bescherming, en het vrijmaken van voldoende financiële middelen hiervoor.

11. Is bij u bekend welke gemeenten de weide- en akkervogelaspecten uit de SVRO gebiedspaspoorten in beleid omzetten, en op welke wijze? Dreigt weideen akkervogelbescherming niet tussen wal en schip van provinciaal, gemeentelijk en rijksbeleid te vallen, en kunt u dit toelichten?

12. Hoe verhoudt volgens u het weidevogelbeheer zich tot de leefgebiedenbenadering? Bent u bereid middels de leefgebiedenbenadering
sterker in te zetten op het creëren van gunstiger omstandigheden voor weidevogels en kunt u dit toelichten?

De subsidieregeling voor weide- en akkervogels is aangepast (van Subsidie Agrarisch Natuurbeheer (SAN) naar Subsidie Natuur en Landschapsbeheer (SNL). Dat betekent dat er strengere eisen worden gesteld voor deelname aan de regeling, zodat de vogels meer overlevingskansen hebben.

13. Hoeveel agrariërs c.q. collectieven in Brabant doen mee met de SNL, dan wel zijn afgehaakt als gevolg van de nieuwe regeling?

14. Hoe worden de resultaten van de nieuwe regeling door de provincie gemonitord? Rapporteren de Brabantse agrarische natuurverenigingen / collectieven op enigerlei wijze terug aan u welke maatregelen zij nemen en welke resultaten zij behalen?

15. Los van de weinig tot niet succesvolle weide- en akkervogelbescherming, welke positieve bijdrage levert agrarisch natuurbeheer
volgens u aan een verbetering van biodiversiteit?

EL&I overweegt een andere aanpak door ’kerngebieden’ in te stellen, omdat
ook het ministerie onderkent dat de huidige aanpak niet werkt. Alterra spreekt het volgende uit: ‚Een weidevogelkern-gebied moet een brongebied zijn, wat wil zeggen dat er meer dieren bijkomen dan er sterven. Het moet robuust genoeg zijn om populaties te herbergen die groot genoeg zijn om incidentele tegenslagen op te kunnen vangen. Het beheer moet langjarig geregeld zijn en het omringende landschap moet bij het kerngebied aansluiten. Zo is belangrijk dat kernen over een afstand van zo’n twee kilometer worden omringd door
open gebied.‛ Na onderzoek concludeert Alterra dat niet alle gebieden die geschikt zijn als kerngebied op goed beheerd worden.

16. Welke gebieden in Brabant zouden volgens u in aanmerking komen als kerngebied (zoals boven beschreven), en bent u bereid deze in uw voorstel voorherziening van het natuur- en landschapsbeleid met een maatregelen- en financieringspakket te presenteren?

Hoogachtend,

M. van der Wel

Indiendatum: apr. 2012
Antwoorddatum: 8 mei 2012

Partij voor de Dieren
Beantwoording schriftelijke vragen op grond van het Reglement van Orde betreffende Bescherming weide- en akkervogels.


Geachte heer Van der Wel,

Bij brief van 13 april 2012, ingekomen op 13 april 2012, heeft u namens de Partij voor de Dieren-fractie op grond van het Reglement van Orde voor Provinciale Staten de volgende schriftelijke vragen gesteld inzake bescherming van weide- en akkervogels.

Wij beantwoorden deze schriftelijke vragen als volgt.

1. Waarom kiest u in uw beleid om voornamelijk in te zetten op ruimtelijke maatregelen? Kunt u toelichten waarom in ander beleid, waar meer effect gesorteerd zou kunnen worden (waterbeheer, agrarisch grondgebruik, effecten van klimaatverandering), geen beschermend
beleidskader wordt opgenomen voor weidevogels?

In het kader van de streekplannen uit 1992 en 2002 zijn er weidevogelgebieden opgenomen in de Groene Hoofdstructuur. Op basis hiervan werden er in bestemmingsplannen buitengebied onder andere aanlegvergunningen voor het grondgebruik en waterbeheer opgenomen. Dit kon niet alleen op geen enkel draagvlak rekenen van de grondgebruikers, het resulteerde ook in een meer dan gemiddeld omzetten van weidevogelgrasland in maïsakkers. Bescherming via beleidskaders als een aanlegvergunningstelsel blijkt dus weinig effectief te zijn
voor de bescherming van weidevogels. Daarom is besloten dit type ruimtelijk beschermingsbeleid niet meer toe te passen voor dat doel. Aangetoond is dat ruimtelijk stimuleringsbeleid wel tot positieve effecten voor weide- en akkervogels kan leiden.

2. Bent u van mening dat er voldoende ‘stimuleringsbeleid’ is voor waterbeheer? Is het provinciale waterbeleid afdoende afgestemd op het handhaven van een geschikt grondwaterpeil in gebieden met veel weidevogels of belangrijke kleine populaties, en kunt u dit toelichten?

Ja, er zijn voldoende mogelijkheden voor stimuleringsbeleid voor waterbeheer (creëren van plas-dras situaties) binnen de gebieden waar collectief weidevogelbeheer mogelijk is. Binnen de weidevogelgebieden en beekdalgraslanden binnen de Ecologische
Hoofdstructuur is het provinciaal waterbeleid (mede)afgestemd op het handhaven van een geschikt grondwaterpeil voor weidevogels.

3. Welke vogelvriendelijke maatregelen bent u bereid te nemen om de nadelige gevolgen van drainage en klimaatverandering op te vangen? Welke beleidsstukken lenen zich volgens u voor het opnemen van aanvullende maatregelen?

Er is in opdracht van de provincie een studie uitgevoerd naar de effecten en maatregelen voor de Brabantse natuur in relatie tot klimaatverandering. Klimaatadaptatie komt aan de orde bij de herziening van het natuur- en landschapsbeleid. In dat kader wordt afgewogen of er en zo ja welke van de voorgestelde maatregelen voor klimaatadaptatie meegenomen worden bij de herziening van het beleid. Belangrijkste conclusie uit het adaptatierapport is dat de gevolgen van de klimaatverandering al voor 90% worden opgevangen als het voorgenomen natuur- en waterbeleid wordt uitgevoerd. Naast de natuurbeleidsnota is het provinciale Waterplan het geëigende beleidsstuk voor het opnemen van aanvullende maatregelen voor drainage en kimaatverandering.

4. Is volgens u ‘stimuleringsbeleid’ nog steeds afdoende gezien de desastreuze afname van eide- en akkervogels (en andere soorten), of is de tijd rijp voor verplichtende afspraken binnen rovinciaal beleid, waarin het belang van het herstel van dierpopulaties leidend is? Kunt u dit
toelichten?

In 2010 is de keuze gemaakt het stimuleringsbeleid specifiek te richten op de kerngebieden voor akker- en weidevogels. Door ons te richten op kerngebieden zijn we in staat de beschikbare middelen zo effectief en efficiënt als mogelijk in te zetten. De kerngebieden zijn ontleend aan het provinciale Leefgebiedsplan Agrarisch landschap. Het collectief weide- en akkervogelbeheer in het kader van de SNL regeling is vanaf 2011 in nagenoeg alle daartoe aangewezen (kern)gebieden van de kleigebieden in Noord-Brabant operationeel. Bij de herziening van het natuuren landschapsbeleid wordt bezien of en hoe dit ook toegepast kan worden voor de kerngebieden op de zandgronden. Er loopt tevens een pilot op de zandgronden waarbij in samenwerking met vrijwilligers de bescherming van akkervogels als kievit en wulp geëffectueerd wordt. Dit stimuleringsbeleid is nieuw en het is niet mogelijk na één jaar een trend basis van dit nieuwe beleid aan te geven. Het collectief (mozaïek)beheer zal zich eerst moeten bewijzen. Daarom achten wij het niet zinvol om op dit moment verdergaande en meer verplichtende maatregelen te overwegen.

5. Van welke datum dateert het laatste onderzoek naar de weide- en akkervogelstand in Brabant? Was dit provinciebreed of gebiedgewijs? Maakt u bij onderzoek en evaluatie gebruik van het jaarverslag van de weidevogelbescherming of hanteert u andere bronnen?

De laatste gegevens zijn van 2011. Met het provinciale vogelmeetnet wordt jaarlijks de weide- en akkervogelstand in beeld gebracht. De 75 meetnetplots liggen verspreid over de provincie. Bij evaluatie zoals bij de Toestand van de natuur wordt geen gebruik gemaakt van het genoemde jaarverslag. Wel worden de provinciale cijfers vergeleken met de landelijke cijfers.

6. Wordt bij onderzoek en monitoring ook steeds de rol en het effect van agrarisch natuurbeheer geëvalueerd? Hoe worden bijvoorbeeld de resultaten in de door u aangehaalde vier gebieden met collectief akkervogelbeheer en vijf gebieden met collectief weidevogelbeheer
bijgehouden?

Ten aanzien van de weidevogels worden gedurende het broedseizoen de broedlocaties en het voorkomen van kuikens in het veld geïnventariseerd. Daarnaast worden alle ervaringen uit dit seizoen verzameld. Deze informatie wordt vastgelegd en dient als inzet voor wijzigingen en aanpassingen ten behoeve van het collectief beheer in het daaropvolgend jaar. Op grond hiervan is na enige jaren een beeld te schetsen van de ontwikkelingen binnen het collectief. Het collectief beheerplan met de verzamelde informatie van enig jaar wordt voorafgaand aan het seizoen inhoudelijk getoetst en vervolgens door Gedeputeerde Staten vastgesteld. Voor het akkervogelbeheer is in het najaar 2011 door Gedeputeerde Staten opdracht verstrekt voor monitoring in de specifieke akkervogelgebieden. Deeerste resultaten zijn nog niet beschikbaar, deze worden in oktober 2012 opgeleverd. Met de SNL was voorzien in een systeem om het agrarisch natuurbeheer te
kunnen volgen en te evalueren. Met het decentralisatieakkoord wordt het agrarisch natuurbeheer buiten de EHS een verantwoordelijkheid van het ministerie van EL&I.

7. Welk bedrag aan subsidie is er jaarlijks sinds 2007 (in het kader van het ILG) ten behoeve van agrarisch natuurbeheer naar agrariërs in Brabant gegaan?

Vanaf 2007 tot 2011 is jaarlijks een bedrag van gemiddeld € 2.341.000 aan ILG middelen betaald voor het agrarisch natuurbeheer, waaronder het botanisch beheer, het beheer van agrarische landschapselementen en ook het (individueel) akker -en weidevogelbeheer.
Vanaf 2011 wordt jaarlijks circa € 1.230.000 besteed aan het collectief weideen akkervogelbeheer in Noord-Brabant.

8. Bent u bekend met eventuele fraudegevallen met subsidies voor agrarisch natuurbeheer in Brabant? Welke sancties staan hier op?

Ons zijn geen fraudegevallen bekend met subsidies voor agrarischnatuurbeheer. Het is bekend dat het agrarisch natuurbeheer mede wordt
gefinancierd vanuit Europa. Men is er zich terdege van bewust dat bij geconstateerde overtredingen dit directe gevolgen heeft voor steunmaatregelen (Bedrijfstoeslagregeling) die men vanuit Europa ontvangt. Waar wel sprake van is, is dat er ondermeer verschil wordt geconstateerd in de oppervlakte waarvoor men een beschikking heeft ontvangen, of dat blijkt dat men niet of onvoldoende bekend is met de uit te voeren beheermaatregelen. In die gevallen vindt er een correctie plaats van de beheervergoeding. In de meeste gevallen gaat het om bedragen tot € 125. In een aantal gevallen wordt daarbij een sanctie opgelegd die even groot kan zijn als de jaarlijkse beheerbijdrage.

9. Momenteel voert de AID controles uit op het naleven van de voorschriften die aan subsidies verbonden zijn. Is het mogelijk om op provinciaal niveau een vorm van controle of resultaatsverplichting in te voeren voor het correct uitvoeren van maatregelen en behaalde resultaten, en kunt u dit toelichten?

De controle van het agrarisch natuurbeheer in het kader van het SNL wordt inderdaad door de AID (steekproefsgewijs) uitgevoerd. Uit de opgave blijkt dat geen aanvullende provinciale controle nodig is. Voor het collectief beheer en het natuurbeheer is met de invoering van het SNL sprake van certificering. Een landelijk ingestelde certificeringscommissie voor de SNL-regeling zal op basis van de ingediende beheerplannen en de uitwerking daarvan eventueel overgaan tot certificering. Hierbij is het kwaliteitshandboek collectief agrarisch beheer leidend, waarin richtlijnen en een programma van eisen zijn opgenomen. De gebiedscoördinatoren (veelal vanuit de Agrarische
Natuurverenigingen (ANV)) hebben zich voor certificering gemeld bij de certificeringscommisie en zullen later dit jaar het certificaat ontvangen indien aan de voorwaarden is voldaan. Naast de genoemde controle door de AID, de certificering en de jaarlijkse evaluatie van het collectief beheerplan door de provincie, achten wij het niet noodzakelijk een aanvullende resultaatsverplichting op te nemen.

10. Hoe belangrijk is volgens u de bijdrage die vrijwilligers/vogelwerkgroepen leveren aan (het succes van) weide- en akkervogelbescherming? Hoe verhoudt dit zich tot subsidieontvangende agrariërs die niet samenwerken met vrijwilligers? Worden hier dan geen nestbescherming of andere maatregelen toegepast, maar beperkt het beheer zich hier tot later maaien?

De bijdrage van de vrijwillige vogelbescherming is erg belangrijk voor het slagen van het weide- en akkervogelbeheer en zij vervullen een niet te onderschatten rol. Zij leveren inzet bij het lokaliseren van de weidevogels en vormen de link naar de deelnemers die veelal op basis van deze informatie moeten inspelen met het (grasland)beheer zoals dat in het collectief is vastgelegd. De vrijwillige vogelbescherming vervult een oog- en oorfunctie in het veld zodat gedurende het seizoen snel op ontwikkelingen kan worden ingespeeld. De kennis met betrekking tot weidevogels en de tijd zich hier verder in te verdiepen ontbreekt bij de deelnemers. Zij worden hierin bijgestaan door de ANV en de vrijwillige weidevogelbescherming.

11. Is bij u bekend welke gemeenten de weide- en akkervogelaspecten uit de SVRO gebiedspaspoorten in beleid omzetten, en op welke wijze? Dreigt weide- en akkervogelbescherming niet tussen wal en schip van provinciaal, gemeentelijk en rijksbeleid te
vallen, en kunt u dit toelichten?

Nee, hiervan bestaat geen concreet overzicht. In het kader van het toezicht dat door ons op ruimtelijke besluiten van gemeenten wordt gehouden, zien wij dat veel gemeenten nog steeds de vroegere streekplanindeling van het buitengebied, waaronder de GHS-landbouw, subzone kwetsbare soorten, hanteren. Dit uit zich in het opnemen van bestemmingen als Agrarisch gebied met natuur- en
landschapswaarden (met daaraan gekoppeld een stelsel van omgevingsvergunningen voor werkzaamheden/werken). Daarnaast geldt dat
veel gemeenten nog een vigerend bestemmingsplan buitengebied hebben dat op grond van het toen geldende streekplan is vastgesteld.
Bij recente plannen die gebaseerd zijn op de Structuurvisie RO en de bijbehorende Verordening ruimte zien wij voorts dat gemeenten in de
onderbouwing van de bestemmingen gebruik maken van de gebiedspaspoorten en daarop afgestemde bestemmingen leggen (al dan niet met een daarbij horend stelsel van omgevingsvergunningen). Vooralsnog hebben wij nog geen redenen om aan te nemen dat dit nieuwe weide- en akkervogelbeleid onvoldoende soelaas zou bieden.

12. Hoe verhoudt volgens u het weidevogelbeheer zich tot de leefgebiedenbenadering? Bent u bereid middels de leefgebiedenbenadering sterker in te zetten op het creëren van gunstiger omstandigheden voor weidevogels en kunt u dit toelichten?

Met de leefgebiedenbenadering is in beeld gebracht waar de kansrijke gebieden liggen voor de inzet van agrarisch natuurbeheer via SNL en Groen Blauw Stimuleringskader (Stika), en welk type agrarisch natuurbeheer (met name randenbeheer) waar toegepast zou moeten worden voor weide- en akkervogels in samenhang met de overige bedreigde soorten van het agrarisch landschap. Deze bevindingen zijn overgenomen in het agrarisch deel van het Natuurbeheerplan t.a.v. de kleigebieden in Noord-Brabant. Dit heeft zijn weg gevonden naar de collectieve plannen voor weide- en akkervogelbeheer. Daarmee is een efficiëntieslag doorgevoerd in het agrarisch natuurbeheer.
Tevens zijn via pilots voor het soorten-/leefgebiedenbeleid nieuwe methoden voor agrarisch natuurbeheer getest waarvan er enkele zijn opgenomen in de SNL. Bij de herziening van het natuurbeleid zal bezien worden hoe omgegaan gaat worden met het agrarisch natuurbeheer in de rest van Brabant, mede in relatie tot het provinciale Stika, de ontwikkelingen als gevolg van het decentralisatieakkoord en het nieuwe Europees Gemeenschappelijk landbouwbeleid.

13. Hoeveel agrariërs c.q. collectieven in Brabant doen mee met de SNL, dan wel zijn afgehaakt als gevolg van de nieuwe regeling?

Aan het huidig collectief weide- en akkervogelbeheer nemen ca. 252 personen deel, verspreid over zes gebieden met weide- en akkervogelbeheer en vier gebieden met akkervogelbeheer. Het oppervlak wat betrokken is bij het collectief beheer voor weide- en
akkervogels bedraagt 3.348 ha (3.178 ha weidevogelbeheer en 170 ha akkervogelbeheer in de vorm van randen tot 18 meter breed).
Vanaf het startmoment van het collectief weide- en akkervogelbeheer is de deelname aan deze beheervorm meer dan verdubbeld ten opzichte van het eerdere individuele weide- en akkervogelbeheer.

14. Hoe worden de resultaten van de nieuwe regeling door de provincie gemonitord? Rapporteren de Brabantse agrarische natuurverenigingen / collectieven op enigerlei wijze terug aan u welke maatregelen zij nemen en welke resultaten zij behalen?
Zie vraag 6.

15. Los van de weinig tot niet succesvolle weide- en akkervogelbescherming, welke positieve bijdrage levert agrarisch natuurbeheer volgens u aan een verbetering van biodiversiteit?


Uit een aantal projecten blijkt dat het juiste weide- en akkervogelbeheer op de juiste plek wel leidt tot positieve resultaten. Tevens blijkt uit recent gemonitorde randenprojecten (het Interregproject Solabio) dat naast akkervogels ook veel (bedreigde) planten en insecten profiteren van randenbeheer, hetgeen een impuls betekent voor de biodiversiteit.

16. Welke gebieden in Brabant zouden volgens u in aanmerking komen als kerngebied (zoals boven beschreven), en bent u bereid deze in uw voorstel voor herziening van het natuuren landschapsbeleid met een maatregelen- en financieringspakket te presenteren?

Vanuit het soorten-/leefgebiedenbeleid zijn in Noord-Brabant zes kerngebieden voor weidevogels naar voren gekomen. Dit zijn de gebieden waar collectief weidevogelbeheer via de SNL mogelijk is gemaakt. De landelijke kerngebieden worden geselecteerd op basis van het voorkomen van de grutto. De Brabantse kerngebieden zijn naast de grutto ook geselecteerd op het voorkomen van
enkele andere soorten.

Waarschijnlijk kwalificeren de Brabantse kerngebieden niet volgens de landelijke criteria. Daarnaast zijn er een veertigtal kerngebieden voor
akkervogels geselecteerd. Deze komen waarschijnlijk wel naar voren bij een selectie op basis van landelijke criteria. Het is op dit moment nog niet duidelijk hoe het agrarisch natuurbeheer vorm krijgt in de herziening van het natuur- en landschapsbeleid. Al deze gebieden
liggen namelijk buiten de EHS. Volgens het decentralisatieakkoord komt de verantwoordelijkheid voor het agrarisch natuurbeheer buiten de EHS bij het ministerie van EL&I te liggen. Het is niet duidelijk of het ministerie het door deprovincie ingezette agrarisch natuurbeheer continueert.


Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
Voorzitter, Secretaris,

Interessant voor jou

Uitbreiding N69 en eenzijdige berichtgeving provincie

Lees verder

Ontwikkeling van glastuinbouw in Brabant in relatie tot de vaststelling van teeltgebied Zundert

Lees verder

Help mee aan een betere wereld

    Word lid Doneer