Vragen over het omzeilen MER-plicht veehou­derij


Indiendatum: jan. 2012

Statenvragen van de Partij voor de Dieren Statenfractie Noord-Brabant aan het college van GS op grond van artikel 3.2 van het Reglement van Orde.


Geacht college,

Een milieueffectrapportage (MER) moet worden opgesteld om de nadelige effecten van een project op het milieu en de omgeving in kaart te brengen en te toetsen , en daartegen de vereiste maatregelen te kunnen nemen. Op grond van het Besluit MER beoordeelt een gemeente bij het oprichten, uitbreiden of wijzigen van een stal met meer dan 2000 vleesvarkens of het plan MERplichtig is. Betreft het het oprichten, uitbreiden of wijzigen van een stal met meer dan 3000 vleesvarkens, dan moet er direct een procedure van milieueffectrapportage worden doorlopen.

In diverse gemeenten in Brabant wordt bij uitbreiding of nieuwvestiging van intensieve veehouderijen de verplichte MER via een ’sluipweg’ omzeild. Er blijken vergunningen te zijn verstrekt voor opvolgende uitbreidingen van grote veehouderijen zonder dat de milieueffecten daarvan zijn onderzocht. Een voorbeeld dat aan de fractie van de Partij voor de Dieren is gemeld: bij een uitbreiding met 2928 varkens legt de gemeente geen MER-plicht op aan de aanvrager. Ook voor een vervolg aanvraag voor uitbreiding met 1989 varkens wordt geen MERplicht opgelegd. Kortom: er staat een stal met 4917 varkens waarvoor geen milieueffectrapportage is opgesteld, terwijl een stal van dergelijke omvang significante effecten heeft op de omgeving. Uit de media vernemen wij dat er zelfs stallen met 6000 varkens opgericht zijn waar nooit een omgevingstoets is afgenomen.

De ammoniakemissie en stikstofdepositie zijn zonder MER onvoldoende in kaart gebracht. De omwonenden ondervinden stankoverlast, de uitstoot van ammoniak en de neerslag van stikstof tasten bodem, water- en luchtkwaliteit aan met grote gevolgen voor de biodiversiteit en de kwaliteit van de leefomgeving.

Het Europese Hof van Justitie is niet gecharmeerd van deze werkwijze en heeft de Nederlandse overheid hier al op aangesproken. Bovendien zijn gemeenten bij uitbreidingen van dergelijke omvang wel geacht te bezien of er toch een milieutoets moet worden uitgevoerd. In de dagelijkse praktijk treden gemeenten echter niet op. Dit veroorzaakt, naast de eerder genoemde effecten, ook veel verontwaardiging en onrust onder de bevolking.

Graag wil de Partij voor de Dieren de volgende vragen aan u voorleggen.

1. Bent u op de hoogte van bovengeschetste gang van zaken? Zo ja, sinds wanneer en welke stappen heeft u ondernomen? Zo nee, hoe kan de provinciale overheid niet op de hoogte zijn van zaken die direct aan provinciale belangen raken?

2. Bent u van mening dat het omzeilen van de MER-plicht, middels een uitbreidingsaanvraag die net iets onder de drempelwaarde zit, niet aanvaardbaar is? Zo nee, waarom niet? Anders gesteld: Bent u mening dat er voor bedrijven met een omvang van meer dan 3000 varkens ten minste eenmaal een milieutoets moet worden afgenomen? Zo nee, waarom niet?

3. Hoe staat u tegenover het feit dat er ook een cumulatief effect optreedt van meerdere bedrijven in elkaars nabijheid, soms van één ondernemer, die bovengenoemde sluipweg toepassen? Bij deze clusteringen ontstaan diertotalen die vele malen boven de MERplicht uitstijgen.

4. Kunt u toelichten of volgens u de geschetste werkwijze van ondernemers toegestaan is volgens de nationale en Europese wetgeving?

5. Welke maatregelen kan de provinciale overheid nemen om gemeenten ertoe te zetten een strikter beleid te voeren met betrekking tot bovengenoemde situaties? En bent u bereid hiertoe een voorstel te doen?

6. Bent u van mening dat de decentralisatie richting gemeenten mogelijk een oorzaak is van deze onwenselijke situaties? Zo nee, waarom niet? Vindt u dat in dit geval toezicht en/of begeleiding door de provincie op zijn plaats zou zijn?

Brabant gaat gebukt onder enorme stikstofdepostie, de kritische depositiewaarden zijn vele malen te hoog. Een aanzienlijk deel hiervan is direct gerelateerd aan de intensieve veehouderij. Ondanks het beleid dat er op gericht zou moeten zijn om de stikstofdepositie binnen veilige marges te doen belanden, dalen de deposities niet of te langzaam. Keer op keer wordt door Nederlandse en Europese instituten vastgesteld dat bodem, water- en luchtkwaliteit zeer slecht zijn [3, 4 , 5]. Drinkwaterwinning staat onder druk en de kosten voor de gezondheidszorg ten gevolge van de vervuiling zijn schrikbarend hoog. Robuust herstel van de biodiversiteit gaat decennia of nog langer duren.

7. Hoeveel en welke bedrijven hebben één of meerdere malen een aanvraag ingediend, die net onder de drempelwaarde lag, waardoor de MERplicht werd omzeild? Wanneer vonden deze aanvragen tot uitbreidingen plaats?

8. Welke van deze bedrijven liggen in de nabijheid van zeer kwetsbare gebieden, EHS of Natura 2000 gebieden?

9. Hoe verhoudt de Verordening Stikstof en N2000 Brabant zich volgens u tot de bovengenoemde situatie? Alhoewel de totale emissie van dergelijke bedrijven wel in de salderingsbank terecht komt naar wij aannemen, levert het toch extra druk op het systeem op omdat bedrijven groot groeien in de nabijheid van kwetsbare natuur.

10. Op welke wijze wordt in de betrokken gemeenten gewaarborgd dat emissies en geurnormen niet overschreden worden? Wie controleert wat en hoe frequent?

11. Is de provincie bereid om in de betrokken gemeenten op korte termijn een meting laten te verrichten naar emissies en geurwaarden? Zo nee, waarom niet?

Met vriendelijke groet,
ir. Marco van der Wel

Indiendatum: jan. 2012
Antwoorddatum: 10 feb. 2012

Wij beantwoorden deze schriftelijke vragen als volgt.

Alvorens wij ingaan op de beantwoording van de vragen willen wij duidelijkheid geven over de verdeling van bevoegdheden tussen provincie en gemeenten bij het verlenen van omgevingsvergunningen en het opstellen van bijbehorende milieueffectrapportages. Op basis van de huidige wet- en regelgeving is de provincie alleen het bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning van een veehouderij indien het een IPPC-bedrijf betreft (zwaar milieubelastende bedrijf op grond van de Eu richtlijn; Integrated Pollution Prevention an Control) én het bedrijf grote hoeveelheden afvalstoffen (bijproducten zoals brijvoer) opslaat en verwerkt. Als de provincie het bevoegd gezag is voor de omgevingsvergunning, dan is zij ook het bevoegd gezag voor de bijbehorende milieueffectrapportage. Momenteel is de provincie het bevoegd gezag voor circa 40 veehouderijen. In alle andere gevallen (meer dan 10.000) zijn de gemeenten het bevoegd gezag. Er bestaan geen wettelijke bevoegdheden voor de provincie om hierin sturend op te streden. De Inspectie Leefomgeving en Transport van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, Regio Zuid is het orgaan dat de wettelijke bevoegdheid heeft om de gemeenten te controleren en aan te spreken.


1. Bent u op de hoogte van bovengeschetste gang van zaken? Zo ja, sinds wanneer en welke stappen heeft u ondernomen? Zo nee, hoe kan de provinciale overheid niet op de hoogte zijn van zaken die direct aan provinciale belangen raken?

Antwoord:
Incidenteel bereiken ons berichten over deze gang van zaken. Op 23 juni 2010 hebben wij onder de vlag van de werkgroep MOLO-veehouderij en milieu samen met de Commissie voor de milieueffectrapportage een bijeenkomst met alle gemeenten en regionale milieudiensten georganiseerd waarin zij zijn geïnformeerd over de wijzigingen in de m.e.r.-regelgeving (Wet Milieubeheer) en de voorgenomen wijzigingen in het besluitmilieueffectrapportage. Er zijn enkele lezingen gehouden, de presentaties zijn verspreid onder de aanwezigen en er zijn informatiemappen uitgereikt met oa. factsheets van de commissie-mer.


2. Bent u van mening dat het omzeilen van de MER-plicht, middels een uitbreidingsaanvraag die net iets onder de drempelwaarde zit, niet aanvaardbaar is? Zo nee, waarom niet? Anders gesteld: Bent u mening dat er voor bedrijven met een omvang van meer dan 3000 varkens ten minste eenmaal een milieutoets moet worden afgenomen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:
Het omzeilen van de m.e.r.-plicht vinden wij niet aanvaardbaar. Basis voor de milieueffectrapportage is te vinden in de Europese en Nederlandse wetgeving (zie bijlage 1). Bij aanvragen voor een omgevingsvergunning van bedrijven waarvoor de provincie het bevoegd gezag is, wordt deze wetgeving strikt toegepast. Er wordt getoetst of m.e.r.-plicht aan de orde is en zo ja, dan wordt daar invulling aangegeven. Overigens dient een aanvraag voor een omgevingsvergunning ook alle milieueffecten van een bedrijf in beeld te brengen.


3. Hoe staat u tegenover het feit dat er ook een cumulatief effect optreedt van meerdere bedrijven in elkaars nabijheid, soms van één ondernemer, die bovengenoemde sluipweg toepassen? Bij deze clusteringen ontstaan diertotalen die vele malen boven de MERplicht uitstijgen.

Antwoord:
zie beantwoording onder vraag 2 voor wat betreft de sluipweg. Het wegen van mogelijke cumulatieve effecten is onderdeel van m.e.r.-plicht en m.e.r.-beoordelingsplicht.


4. Kunt u toelichten of volgens u de geschetste werkwijze van ondernemers toegestaan is volgens de nationale en Europese wetgeving?

Antwoord:
zie de beantwoording onder vraag 2.


5. Welke maatregelen kan de provinciale overheid nemen om gemeenten ertoe te zetten een strikter beleid te voeren met betrekking tot bovengenoemde situaties? En bent u bereid hiertoe een voorstel te doen?

Antwoord:
Zie de informatie voorafgaande aan de beantwoording van uw vragen. Wij hebben geen bevoegdheid om hierin sturend op te treden.


6. Bent u van mening dat de decentralisatie richting gemeenten mogelijk een oorzaak is van deze onwenselijke situaties? Zo nee, waarom niet? Vindt u dat in dit geval toezicht en/of begeleiding door de provincie op zijn plaats zou zijn?

Antwoord:
Decentralisatie zou een oorzaak kunnen zijn van de naar voren gebrachte situaties maar hieromtrent hebben wij geen nadere informatie. Hierdoor kunnen we geen kwalitatieve analyse maken om daarmee tot een oordeel te komen. De provincie heeft geen bevoegdheid om hierin sturend op te treden.


7. Hoeveel en welke bedrijven hebben één of meerdere malen een aanvraag ingediend, die net onder de drempelwaarde lag, waardoor de MERplicht werd omzeild? Wanneer vonden deze aanvragen tot uitbreidingen plaats?

Antwoord:
Van de bedrijven waarvoor de gemeenten het bevoegd gezag zijn is deze informatie bij ons niet bekend. Van bedrijven waarvoor wij het bevoegd gezag zijn worden de aanvragen behandeld volgens de geldende wet-en regelgeving waardoor het omzeilen van de m.e.r.-plicht niet aan de orde is.


8. Welke van deze bedrijven liggen in de nabijheid van zeer kwetsbare gebieden, EHS of Natura 2000 gebieden?

Antwoord:
zie het antwoord op vraag 7.


9. Hoe verhoudt de Verordening Stikstof en N2000 Brabant zich volgens u tot de bovengenoemde situatie? Alhoewel de totale emissie van dergelijke bedrijven wel in de salderingsbank terecht komt naar wij aannemen, levert het toch extra druk op het systeem op omdat bedrijven groot groeien in de nabijheid van kwetsbare natuur.

Antwoord:
De verordening stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant is van toepassing bij nieuwbouw en bij renovatie van stallen. De verordening verplicht tot vergaande technieken die de emissie vanuit de stallen terugdringt.

Wanneer er desondanks bij een uitbreiding toch sprake is van een toename van depositie van stikstof op Natura 2000-gebieden dient dit via de salderingsbank te worden gesaldeerd. Bij saldering vindt een afroming plaats. Dit betekent dat er meer dan de toename moet worden gesaldeerd.

Het toepassen van vergaande technieken in combinatie met het salderingsysteem leidt ertoe dat de depositie op de Natura 2000-gebieden af zal nemen.


10. Op welke wijze wordt in de betrokken gemeenten gewaarborgd dat emissies en geurnormen niet overschreden worden? Wie controleert wat en hoe frequent?

Antwoord:
De gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor het geurbeleid. Toezicht en handhaving van de milieuvergunningen voor veehouderijbedrijven (nu Wabo-vergunningen) valt veelal onder de bevoegdheid van gemeenten.

Vanuit de Brabantse handhavingsamenwerking, wordt onder regie van de provincie, het project Veehouderij en luchtkwaliteit uitgevoerd. Binnen dit project is een Brabantbrede toezichtsaanpak op luchtwassers ontwikkeld. In de aanpak is opgenomen dat alle veehouderijen die beschikken over een luchtwasser in 2011 en 2012 ten minste éénmaal een onaangekondigde en grondige controle ondergaan.

Deze toezichtsaanpak draagt bij aan naleving van de luchtkwaliteits- en geurnormen.


11. Is de provincie bereid om in de betrokken gemeenten op korte termijn een meting laten te verrichten naar emissies en geurwaarden? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:
De provincie heeft op dit terrein geen bevoegdheden.


Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
Voorzitter, Secretaris,

Interessant voor jou

Illegale mestverwerking Asten

Lees verder

Jachtstop vanwege bijzondere winterse omstandigheden

Lees verder

Help mee aan een betere wereld

    Word lid Doneer