Statenvragen n.a.v. niet ontvankelijk verklaring milieuorganisaties
Indiendatum: aug. 2008
Statenvragen van de Statenfracties in Noord-Brabant van de Partij voor de Dieren, SP, Brabantse Partij, D66, GroenLinks en CU/SGP aan het college van GS op grond van artikel 3.2 van het Reglement van Orde
Geacht College,
In de GS vergadering van 19 augustus van 2008 heeft u besloten de indieners van bezwaren tegen 22 vergunningen op basis van de Nbwet 1998 niet ontvankelijk te verklaren. (Zie ook bericht “ Milieuclubs staan bij GS buitenspel” door Ron Lodewijks, Brabants Dagblad, donderdag 21 augustus 2008)? Dit leidt bij ons tot de volgende vragen:
1) U neemt het besluit van niet ontvankelijk verklaren niet op basis van inhoudelijke gronden, maar louter op basis van formele gronden.
U loopt daarmee vooruit op een door u vooronderstelde toekomstige stand van zaken in de rechtspraak. Klopt dit?
2) Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend is, is dit dan niet in tegenspraak met het feit dat u zich aan vigerende regels heeft te houden?
3) Op de website van de Raad van State is te zien dat Mobilisation for the Environment véle malen wél ontvankelijk is verklaard en met succes zaken heeft aangevochten, ook in Brabant (zie bijlage)! Hoe verhouden zich de argumenten die u opvoert tot de jarenlange staat van dienst van Mobilisation for the Environment te Nijmegen?
4) Met uw besluit gaat u tegen het advies in van de provinciale hoor- en adviescommissie.
Om het advies van de provinciale hoor- en adviescommissie naast u neer te leggen en vooruit te lopen op de rechtspraak zult u ongetwijfeld zeer zwaarwegende motieven hebben gehad.
a) Zo ja, welke motieven waren dat?
b)Wat waren daarbij uw afwegingen?
5) Inhoudelijke toetsing is bedoeld om de natuur te beschermen conform de daarvoor geldende internationale richtlijnen. Het niet of onvoldoende toetsen van een inhoudelijke beoordeling komt de geloofwaardigheid van de provinciale politieke bestuurders niet bepaald ten goede. Bent u het daarmee eens?
6) Vele Brabantse burgers, Nederlandse en buitenlandse toeristen genieten van de Brabantse natuur. Beseft u dat u met deze actie een duidelijke keuze maakt tegen bescherming van natuur en daarmee tegen de belangen van genoemde burgers en vóór slechts enkele agrarische ondernemers?
Door het niet ontvankelijk verklaren van de bezwaarmakers blijven de vergunningen in stand en kunnen deze bedrijven uitbreiden. Dit roept bij ons de volgende vragen op:
7) Klopt het dat verschillende bedrijven deze kwetsbare natuur nu zwaarder gaan belasten?
8) Op welke wijze heeft u, alvorens de vergunningen te verlenen, de aanvragen tot uitbreiding in het kader van de Nbwet getoetst aan de habitatrichtlijn?
9) Is in de onderhavige 22 gevallen naar uw mening geen enkele sprake van schending van Europese richtlijnen en/of verdragsbepalingen?
10) Het is ook in het belang van de betreffende ondernemers dat bezwaren inhoudelijk getoetst worden. Dit om te voorkomen dat in een later stadium de vergunningen alsnog gewijzigd/vernietigd worden.
Begrijpen wij goed dat u de bezwaren van de bezwaarmakers niet inhoudelijk heeft getoetst?
Zo niet, bent u dan alsnog bereid dit te doen gezien het belang hiervan voor betreffende ondernemers?
11) Mogelijk gaan de betreffende ondernemers nu op basis van uw handelen uitbreiden. Is er echter nog enige kans dat er door verdere rechtsgang en uitspraken m.b.t. deze zaken de beslissing in een later stadium nog teruggedraaid wordt? Kunnen de betreffende ondernemers op enige wijze hierdoor benadeeld worden?
Indiendatum:
aug. 2008
Antwoorddatum: 15 sep. 2008
Bij brief van 25 augustus 2008, ingekomen op 25 augustus 2008, heeft u namens de Brabantse Partij-fractie ingevolge artikel 3.2 van het Reglement van Orde voor Provinciale Staten meerdere vragen gesteld.
Uw vragen luiden als volgt:
In de GS vergadering van 19 augustus van 2008 heeft u besloten de indieners van bezwaren tegen 22 vergunningen op basis van de Nbwet 1998 niet ontvankelijk te verklaren. (Zie ook bericht “ Milieuclubs staan bij GS buitenspel” door Ron Lodewijks, Brabants Dagblad, donderdag
21 augustus 2008)? Dit leidt bij ons tot de volgende vragen:
1) U neemt het besluit van niet ontvankelijk verklaren niet op basis van inhoudelijke gronden, maar louter op basis van formele gronden.
U loopt daarmee vooruit op een door u vooronderstelde toekomstige stand van zaken in de rechtspraak. Klopt dit?
2) Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend is, is dit dan niet in tegenspraak met het feit dat u zich aan vigerende regels heeft te houden?
3) Op de website van de Raad van State is te zien dat Mobilisation for the Environment véle malen wél ontvankelijk is verklaard en met succes zaken heeft aangevochten, ook in Brabant (zie bijlage)!
Hoe verhouden zich de argumenten die u opvoert tot de jarenlange staat van dienst van Mobilisation for the Environment te Nijmegen?
4) Met uw besluit gaat u tegen het advies in van de provinciale hoor- en adviescommissie.
Om het advies van de provinciale hoor- en adviescommissie naast u neer te leggen en vooruit te lopen op de rechtspraak zult u ongetwijfeld zeer zwaarwegende motieven hebben gehad.
a) Zo ja, welke motieven waren dat?
b)Wat waren daarbij uw afwegingen?
5) Inhoudelijke toetsing is bedoeld om de natuur te beschermen conform de daarvoor geldende internationale richtlijnen. Het niet of onvoldoende toetsen van een inhoudelijke beoordeling komt de geloofwaardigheid van de provinciale politieke bestuurders niet bepaald ten goede. Bent u het daarmee eens?
6) Vele Brabantse burgers, Nederlandse en buitenlandse toeristen genieten van de Brabantse natuur. Beseft u dat u met deze actie een duidelijke keuze maakt tegen bescherming van natuur en daarmee tegen de belangen van genoemde burgers en vóór slechts enkele agrarische ondernemers?
Door het niet ontvankelijk verklaren van de bezwaarmakers blijven de vergunningen in stand en kunnen deze bedrijven uitbreiden. Dit roept bij ons de volgende vragen op:
7) Klopt het dat verschillende bedrijven deze kwetsbare natuur nu zwaarder gaan belasten?
8) Op welke wijze heeft u, alvorens de vergunningen te verlenen, de aanvragen tot uitbreiding in het kader van de Nbwet getoetst aan de habitatrichtlijn?
9) Is in de onderhavige 22 gevallen naar uw mening geen enkele sprake van schending van Europese richtlijnen en/of verdragsbepalingen?
10) Het is ook in het belang van de betreffende ondernemers dat bezwaren inhoudelijk getoetst worden. Dit om te voorkomen dat in een later stadium de vergunningen alsnog gewijzigd/vernietigd worden.
Begrijpen wij goed dat u de bezwaren van de bezwaarmakers niet inhoudelijk heeft getoetst?
Zo niet, bent u dan alsnog bereid dit te doen gezien het belang hiervan voor betreffende ondernemers?
11) Mogelijk gaan de betreffende ondernemers nu op basis van uw handelen uitbreiden. Is er echter nog enige kans dat er door verdere rechtsgang en uitspraken m.b.t. deze zaken de beslissing in een later stadium nog teruggedraaid wordt? Kunnen de betreffende ondernemers op enige wijze hierdoor benadeeld worden?
Wij beantwoorden uw vragen als volgt:
Ad. 1
Nee. Volgens de wet is de beoordeling van de ontvankelijkheid in een bezwaarprocedure in de eerste plaats een taak voor het bestuursorgaan. De rechter toetst dat pas achteraf.
Eén van de toetselementen bij de ontvankelijkheid is de vraag of de bezwaarmaker beschouwd moet worden als belanghebbende op basis van de statutaire doelstellingen en de feitelijke werkzaamheden in het bijzonder (artikel 1:2 lid 3 van de Algemene wet bestuursrecht).
Dit wettelijke criterium is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State recent nader uitgewerkt (uitspraak nr 200706005/1 dd
28 mei 2008) als volgt:
 de statuten mogen, zowel in functioneel als in territoriaal opzicht, niet zo veelomvattend zijn, dat zij niet meer onderscheidend zijn in het getroffen belang;
 de feitelijke werkzaamheden, waaruit het belang blijkt, mogen niet louter bestaan uit het aanspannen van juridische procedures tegen overheidsbesluiten en mogen ook geen incidenteel karakter hebben.
Inhoudelijke toetsing aan deze criteria heeft geleid tot onze conclusie, dat de Stichting Openbare Ruimte en de Coöperatie Mobilisation for the Environment geen belanghebbenden zijn bij de voorliggende vergunningen. Voor de details van de overwegingen verwijzen wij u naar de betreffende beslissingen op bezwaar.
Ad. 2
Uit het antwoord op vraag 1 blijkt, dat ons besluit overeenkomt met de vigerende regels.
Ad. 3
Belanghebbendheid in de zin van artikel 1:2 lid 3 van de Algemene wet bestuursrecht wordt per geval vastgesteld. De staat van dienst van een organisatie speelt daarin geen rol.
Ad. 4
Zie het antwoord op vraag 1.
Ad. 5
Nee. Gedeputeerde Staten zijn wettelijk verplicht om voorafgaand aan een eventuele inhoudelijke herbeoordeling de ontvankelijkheid te toetsen. Indien dat leidt tot niet-ontvankelijkheid is die inhoudelijke herbeoordeling niet meer aan de orde.De geloofwaardigheid van het openbaar bestuur vereist, dat deze wettelijke procedureregels op alle bezwaarmakers gelijkelijk worden toegepast.
Ad. 6
Wij kunnen ons niet vinden in deze stelling. De besluiten zijn niet genomen op grond van een keuze voor of tegen belangen van burgers, natuur of agrarische ondernemers, maar op basis van een zorgvuldige toepassing van de door de landelijke wetgever bepaalde spelregels in bezwaar- en beroepsprocedures. Zie ook de antwoorden op vraag 1 en 5.
Ad. 7
De 22 beslissingen gaan niet allemaal over bedrijfsuitbreidingen. Op individueel bedrijfsniveau gaat het om zowel afnemende, gelijkblijvende als toenemende deposities. In zes gevallen vindt aan de rand van vijf Natura2000-gebieden een beperkte depositietoename plaats.
Ad. 8
De habitatrichtlijn is geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998. De aanvragen zijn getoetst aan deze wet en het ten tijde van de vergunningverlening geldende (interim) Toetsingskader Ammoniak en Natura 2000.
Ad. 9
De niet-ontvankelijkheidsverklaring is met zekerheid in overeenstemming met Europese richtlijnen en verdragen. Voor het overige geldt, dat een eventuele strijd met richtlijnen bij beslissingen in het kader van de Natuurbeschermingswet op voorhand nooit helemaal uit te sluiten is, maar slechts door de rechter vastgesteld kan worden. In dit stadium van de procedure is dat echter niet aan de orde.
Ad. 10
Wij verwijzen naar de antwoorden op de vragen 1 en 5. Er is niet inhoudelijk getoetst en daar is op dit moment ook geen aanleiding voor.
Ad. 11
De vergunningen zijn nog niet onherroepelijk. De organisaties kunnen beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en wij hebben begrepen, dat zij dit ook zullen doen.
Indien de Afdeling beslist, dat ten onrechte besloten is tot niet-ontvankelijkheid, zal een nieuwe beslissing op bezwaar genomen moeten worden, met alsnog een inhoudelijk oordeel over de bezwaren.
Voor zover dan mogelijk de vergunning alsnog geweigerd wordt, zijn zowel die uitkomst als de onzekerheid tijdens de procedure een normaal maatschappelijk risico voor de ondernemer.
Interessant voor jou
Statenvragen Brand in Stallen
Lees verderPilot Landgoed De Utrecht: bestaand landgoed maakt gebruik van de provinciale regeling nieuwe landgoederen.
Lees verder