Vleer­muis­sterfte veroor­zaakt door wind­tur­bines in Brabant


Indiendatum: jan. 2013

’s-Hertogenbosch, 14 januari 2013

Schriftelijke vragen van de Partij voor de Dieren Statenfractie Noord-Brabant aan het college van GS betreffende de vleermuissterfte veroorzaakt door windturbines in Brabant.

Geacht college,

Uit onderzoek van Bureau Waardenburg uit Culemborg is bekend dat er in windmolenpark Sabinapolder jaarlijks tientallen vleermuizen sterven door de (turbulentie van) rotorbladen van windturbines. De Rechtbank te Breda heeft op 14 december jongstleden, naar aanleiding van dit onderzoek, besloten dat de vleermuissterfte veroorzaakt door de windturbines in windmolenpark Sabinapolder ontoelaatbaar is en dat het betreffende windmolenpark wordt stilgezet. Reden hiervoor is dat hiermee artikel 9 van de Flora- en faunawet wordt overtreden. Dit artikel zegt dat het verboden is dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort zoals vleermuizen, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen. Vleermuizen krijgen tevens maar weinig nakomelingen; het kan daarom tientallen jaren duren voordat de populatie is hersteld. Daarbij heeft de gemiddelde batdetector een bereik van 25 a 30 meter, terwijl vleermuizen een hoogte van 130 meter kunnen bereiken.

We willen u graag de volgende vragen stellen.

Brabant heeft sinds kort twee windmolenparken: Windmolenpark Zwartenbergseweg in Etten-Leur en windmolenpark Hoevensche Beemden in de gemeente Halderberge.

1. Bent u het met ons eens dat er een niet te verwaarlozen kans bestaat dat in deze parken ook vleermuizen worden gedood door windturbines? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u hier onderzoek naar doen? Op welke termijn gaat dit onderzoek plaatsvinden?

2. Bent u het met ons een dat het volgens het voorzorgsbeginsel redelijk is om de windmolenparken Zwartenbergseweg en Hoevensche Beemden stil te leggen tot ook hier een nieuw onderzoek heeft plaatsgevonden naar vleermuissterfte? Zo nee, waarom niet?

3. Op welke wijze gaat de provincie bovengenoemde uitspraak van de rechter verwerken in haar beleid? (Masterplan Energie Brabant 2010-2020)

4. Worden er strengere eisen gesteld aan aanvragers van vergunningen voor windmolens vanwege bovengenoemde uitspraak van de rechter? Zo nee, waarom niet?

5. Op welke wijze gaat de provincie de onderzoeksresultaten van bureau Waardenburg meenemen in de vergunningverleningprocedure?

Het eerder genoemde onderzoek van Bureau Waardenburg toont aan dat er een sterke relatie is tussen locatie en omstandigheden en de sterfte van vleermuizen.

6. Op welke wijze neemt de provincie deze omstandigheden mee in de beoordeling van de geschiktheid van de locatie voor een windmolen(park)?

De provincie heeft in 2011 een oproep gedaan aan de 18 gemeenten in West-Brabant om een bod te doen voor extra windenergie in hun gemeentes. Begin 2012 zijn met die gemeentes, verenigd in de Regio West-Brabant, hierover nadere afspraken gemaakt. Het overige deel van de turbines zal buiten dit zoekgebied geplaatst gaan worden op bedrijventerreinen bij de grote gemeenten. Hiervoor worden door een aantal gemeenten al concrete plannen verder uitgewerkt.

7. Bij de keuze voor een locatie voor een nieuw windmolenpark wijst de gemeente locaties aan. Op welke manier ziet de provincie er op toe dat er op adequate wijze wordt onderzocht of er inbreuk wordt gemaakt op de Flora- en faunawet? Dit mede in het licht van bovengenoemde uitspraak van de Rechtbank te Breda

8. Aangezien de provincie het aanwijzen van de locaties heeft uitbesteed aan de gemeentes; is de provincie of zijn de gemeentes verantwoordelijk voor het onderzoek naar een correcte toepassing van de Flora- en faunawet?

Wij vernemen graag uw reactie.

Met vriendelijke groet,

ir. Marco van der Wel
Partij voor de Dieren

Indiendatum: jan. 2013
Antwoorddatum: 4 feb. 2013

Beantwoording schriftelijke vragen op grond van het Reglement van Orde van M.C. van der Wel van de Partij voor de Dieren Statenfractie Noord-Brabant aan het college van GS betreffende de vleermuissterfte veroorzaakt door windturbines in Brabant

Geachte heer Van der Wel,

Bij brief van 14 januari 2013, ingekomen op 14 januari 2013, heeft u namens de Partij voor de Dieren fractie op grond van het Reglement van Orde voor Provinciale Staten schriftelijke vragen gesteld. Wij beantwoorden deze vragen als volgt.

1. Bent u het met ons eens dat er een niet te verwaarlozen kans bestaat dat in deze parken ook vleermuizen worden gedood door windturbines? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u hier onderzoek naar doen? Op welke termijn gaat dit onderzoek plaatsvinden?

Antwoord: Nee. Voor de beide windparken heeft in het kader van de bij de gemeenten gevoerde ruimtelijke procedure, vleermuisonderzoek plaatsgevonden. Uit dit onderzoek is gebleken dat zowel voor het windpark Zwartenbergseweg als het windpark Hoevensche Beemden, er geen tot een zeer kleine kans is op aanvaringsslachtoffers. Uit buitenlands onderzoek blijkt dat windturbines een effect op vleermuizen kunnen hebben. Echter, wij zijn er van overtuigd dat de beide gemeenten een zorgvuldig afgewogen besluit hebben genomen. Het is aan het bevoegd gezag, in dit geval het ministerie van EL&I de deugdelijkheid van de onderzoeken te bepalen. Zie hiervoor ook ons antwoord bij vraag 8.

2. Bent u het met ons een dat het volgens het voorzorgsbeginsel redelijk is om de windmolenparken Zwartenbergseweg en Hoevensche Beemden stil te leggen tot ook hier een nieuw onderzoek heeft plaatsgevonden naar vleermuissterfte? Zo nee, waarom niet?.

Antwoord: Nee. Er heeft volgens de beschikbare methodieken al onderzoek plaatsgevonden. Zie hiervoor ook ons antwoord bij vraag 1. Overigens heeft de Rechtbank van Breda in de uitspraak waar u naar verwijst, niet aangegeven dat het betreffende windpark moet worden stil gelegd. Zij heeft uitgesproken dat het ministerie van EL&I, op basis van nieuw onderzoek en met in achtneming van de uitspraak, een nieuw besluit dient te nemen op een ingediend handhavingsverzoek op basis van art. 9 van de Flora- en Faunawet. Het is aan het Ministerie van EL&I, als bevoegd gezag met betrekking tot dit onderdeel van de Flora- en faunawet, om te besluiten of er, na realisatie van de twee door u genoemde parken in de gemeenten Halderberge en Etten-Leur, aanvullend vleermuisonderzoek plaats dient te vinden en het daarvoor nodig zou zijn de twee genoemde windparken stil te leggen.

3. Op welke wijze gaat de provincie bovengenoemde uitspraak van de rechter verwerken in haar beleid? (Masterplan Energie Brabant 2010-2020).

Antwoord: De uitspraak heeft betrekking op de uitvoering van de Flora- en faunawet. Het is aan de wetgever om te bepalen of de uitspraak moet leiden tot een aanpassing van de wet.

4. Worden er strengere eisen gesteld aan aanvragers van vergunningen voor windmolens vanwege bovengenoemde uitspraak van de rechter? Zo nee, waarom niet?.

Antwoord: Nee, niet door ons. Het is aan het bevoegd gezag om hier, in relatie tot de Flora- en Faunawet, een besluit over te nemen. Het bevoegd gezag voor het verlenen van dit soort ontheffingen is het ministerie van EL&I

5. Op welke wijze gaat de provincie de onderzoeksresultaten van bureau Waardenburg meenemen in de vergunningverleningprocedure?.

Antwoord: De provincie is geen bevoegd gezag voor het verlenen van ontheffingen in het kader van dit specifieke onderdeel van de Flora- en faunawet.

6. Op welke wijze neemt de provincie deze omstandigheden mee in de beoordeling van de geschiktheid van de locatie voor een windmolen(park)?.

Antwoord: Het is aan de initiatiefnemer om de geschiktheid van een locatie voor een potentiële windturbineopstelling te bepalen en daarbij rekening te houden met of te voldoen aan alle regels die de wet stelt. In geval van een ruimtelijke procedure in het kader van de wRo, toetsen wij of er sprake is van een goede en deugdelijke toelichting dan wel ruimtelijke onderbouwing, op basis waarvan door een gemeenteraad een weloverwogen besluit kan worden genomen en waarbij geen provinciale belangen in het geding zijn.

7. Bij de keuze voor een locatie voor een nieuw windmolenpark wijst de gemeente locaties aan. Op welke manier ziet de provincie er op toe dat er op adequate wijze wordt onderzocht of er inbreuk wordt gemaakt op de Flora- en faunawet? Dit mede in het licht van bovengenoemde uitspraak van de Rechtbank te Breda .

Antwoord: Het is aan het Ministerie van EL&I om te beoordelen of het gevoerde onderzoek op adequate wijze heeft plaatsgevonden en of de conclusie uit het onderzoek geen inbreuk doet op het bepaalde in de Flora- en faunawet.

8. Aangezien de provincie het aanwijzen van de locaties heeft uitbesteed aan de gemeentes; is de provincie of zijn de gemeentes verantwoordelijk voor het onderzoek naar een correcte toepassing van de Flora- en faunawet?

Antwoord: Nee, er is geen sprake van uitbesteding. Het Ministerie van EL&I is, als bevoegd gezag, verantwoordelijk voor de afweging of een correcte toepassing van de Flora- en faunawet heeft plaatsgevonden. Indien derden twijfelen aan een correcte toepassing van de Flora- en faunawet door het bevoegd gezag, dan is het aan de Rechtbank of de Raad van State om hier desgevraagd een oordeel over te vormen en uitspraak over te doen.

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

Voorzitter, Secretaris,

Interessant voor jou

Vragen over toekomst logistiek park Moerdijk LPM

Lees verder

Vragen over de gevolgde procedures inzake een jachtstop in Brabant

Lees verder

Help mee aan een betere wereld

    Word lid Doneer