Vragen over de Raad van State-uitspraak over een MER voor MACE


Indiendatum: dec. 2015

Schriftelijke vragen van de Statenfractie van de Partij voor de Dieren aan het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant betreffende de Raad van State-uitspraak over een MER voor MACE.


Geacht college,

Vandaag hebben wij vernomen dat de Raad van State (RvS) heeft bepaald dat er geen milieueffectrapportage (MER) uitgevoerd hoeft te worden voor mestverwerkingsinstallatie (MVI) MACE. De provincie heeft eerder bepaald dat een MER wel nodig is, maar de rechter is daarvan niet overtuigd.

In antwoord op eerdere vragen van ons (d.d. 26 juni 2015) gaf u aan dat MACE niet binnen het bestemmingsplan past, maar dat de gemeente een verklaring van geen bedenkingen kan verlenen indien het initiatief wel past binnen de kaders van de Verordening ruimte 2014 (Vr2014), wat volgens u het geval is. Ons inziens is het plan van MACE strijdig met de Vr2014, aangezien op de locatie geen mestfabriek is voorzien.

In antwoord op andere vragen van ons (d.d. 4 juli 2014) gaf u aan dat de MER inzicht zou geven in de gezondheidseffecten van MACE en dat de MER een belangrijke basis voor besluitvorming zou zijn.

In uw persbericht van 27 november 2015 stelt u dat er al voldoende verwerkingscapaciteit is. U gaat daarom geen medewerking verlenen aan nieuwe initiatieven, maar “concrete en lopende initiatieven, waaronder Sita en Mace, worden onder voorwaarden nog wel in behandeling genomen”.

Wij hebben over deze kwestie de volgende vragen.

1. Gaat u in hoger beroep tegen de uitspraak van de RvS? Zo nee, waarom niet?

2. Gaat u nu op een andere wijze dan met een MER de gezondheidseffecten van MACE beoordelen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?

3. Bent u van mening dat zonder een MER een zorgvuldig besluit genomen kan worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?

4. Kunt u de concrete en lopende initiatieven (naast Sita en MACE) die onder voorwaarden nog wel in behandeling worden genomen, noemen?

5. Wat zijn de voorwaarden waaronder deze initiatieven nog wel in behandeling worden genomen?

6. Op welke wijze(n)/grond(en) kan aan de concrete en lopende initiatieven medewerking ontzegd worden?

7. Indien MACE zonder MER toch een vergunning krijgt, wat betekent dit dan voor de andere concrete en lopende initiatieven? Kunnen deze initiatieven ook een vergunning krijgen zonder MER?

8. U geeft aan dat er voldoende mestverwerkingscapaciteit is. Leidt de bovenstaande ontwikkeling rond de MER voor MACE er toe het mestbeleid aan te passen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?

9. Kunt u aangeven waarom mestfabriek MACE binnen de kaders van de de Vr2014 valt?

10. Bent u van mening dat een verklaring van geen bedenkingen voldoende is voor gemeentes om de bouw van mestfabrieken te faciliteren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?

11. Is het dan zo dat gemeentes hun eigen bestemmingsplan als het ware kunnen omzeilen door een verklaring van geen bedenkingen te verlenen, indien een initiatief wel past binnen de kaders van de Vr2014? Zo nee, hoe moeten wij de inleiding van de beantwoording van onze vragen (d.d. 26 juni 2015) dan lezen?

12. Indien ja op vraag 11, bent u het met ons eens dat gemeenten zo kunnen bepalen waar MVI’s komen en dat u met mestbeleid geen invloed kan uitoefenen?

13. Indien ja op vraag 11, zijn er wijzigingen in de Verordening ruimte 2014 nodig om een wildgroei van MVI’s tegen te gaan? Zo ja welke? Zo nee, waarom niet?

Wij vernemen graag uw reactie.

Met vriendelijke groet,

ir. Marco van der Wel
Partij voor de Dieren

Indiendatum: dec. 2015
Antwoorddatum: 12 jan. 2016

Wij beantwoorden deze vragen als volgt.

1. Gaat u in hoger beroep tegen de uitspraak van de RvS? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:
Nee, het betreft een uitspraak als voorlopige voorziening en daar is geen hoger beroep tegen mogelijk. Deze uitspraak heeft overigens een voorlopig karakter. De procedure rondom het bodemgeschil is nog niet afgerond.


2. Gaat u nu op een andere wijze dan met een MER de gezondheidseffecten van MACE beoordelen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:
Ja, de gezondheidseffecten worden beoordeeld in het kader van de Wabo vergunningaanvraag.


3. Bent u van mening dat zonder een MER een zorgvuldig besluit genomen kan worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?

Antwoord:
Ja. Wij hechten als college grote waarde aan maximale zorgvuldigheid in de procedure gezien de omvang, de situering en maatschappelijke gevoeligheid van het initiatief. Een MER biedt naar onze mening de beste waarborg dat het milieubelang adequaat wordt meegewogen in de besluitvorming. Dat betekent niet dat de besluitvorming onzorgvuldig wordt nu door de uitspraak van de voorlopige voorziening m.e.r.-procedure niet mogelijk is.


4. Kunt u de concrete en lopende initiatieven (naast Sita en MACE) die onder voorwaarden nog wel in behandeling worden genomen, noemen?

Antwoord:
Nee. Er zijn bij ons wel diverse initiatieven voor mestbewerking bekend, maar de beoordeling of die aan de voorwaarden voldoet, heeft niet plaatsgehad. Deze beoordeling vindt plaats op het moment dat er tijdig (voor 26 mei 2016) een concrete aanvraag voor ontheffing of verklaring van geen bedenkingen wordt gedaan.


5. Wat zijn de voorwaarden waaronder deze initiatieven nog wel in behandeling worden genomen?

Antwoord:
De voorwaarden zijn gepubliceerd in het provinciaal blad 143/15 dat op 27 november 2015, nr. 3884503, is uitgegeven en ook verwoord in de statenmededeling, nr. 3884521, die aan u is toegezonden. Kortheidshalve verwijzen wij u naar deze stukken via http://www.brabant.nl/politiek-enbestuur/provinciale-staten/vergaderstukken-en-besluiten-ps-encommissies/zoeken/download.aspx?qvi=55703.


6. Op welke wijze(n)/grond(en) kan aan de concrete en lopende initiatieven nog wel in behandeling worden genomen?

Antwoord:
Wij verwijzen u naar de toelichting op bovengenoemd provinciaal blad.


7. Indien MACE zonder MER toch een vergunning krijgt, wat betekent dit dan voor de andere concrete en lopende initiatieteven? Kunnen deze initiatieven ook een vergunning krijgen zonder MER?

Antwoord:
Het besluit om op basis van de aanmeldingsnotitie m.e.r. een MER te verlangen heeft specifiek betrekking op het initiatief van MACE. Voor ieder initiatief wordt op basis van de aard, locatie en omvang, het vigerende ruimtelijke plan en het m.e.r.-besluit bepaald of er een wettelijke m.e.r.(beoordelings)plicht is.


8. U geeft aan dat er voldoende mestverwerkingscapaciteit is. Leidt de bovenstaande ontwikkeling rond de MER voor MACE er toe het mestbeleid aan te passen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:
Zoals wij in de statenmededeling aan PS hebben aangegeven wordt los van de ontwikkelingen rondom de m.e.r. voor MACE momenteel gewerkt aan een vernieuwing van het mestbeleid. In het voorjaar 2016 wordt dit voorstel met uw staten besproken.


9. Kunt u aangeven waarom mestfabriek MACE binnen de kaders van de de Vr2014 valt?

Antwoord:
Uit een eerste globale scan lijkt het initiatief te kunnen voldoen aan de kaders die in de Vr2014 zijn gesteld. Een concrete beoordeling of aan alle voorwaarden in de Vr2014 is voldaan, heeft nog niet plaatsgevonden. Dat is nog niet mogelijk omdat de specifieke milieu-informatie en de ruimtelijke onderbouwing onderdeel is van de Wabo vergunningaanvraag. Door MACE is deze vergunningaanvraag op 21 december 2015 ingediend.


10. Bent u van mening dat een verklaring van geen bedenkingen voldoende is voor gemeentes om de bouw van mestfabrieken te faciliteren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:
Uit de vraag is ons niet duidelijk op wat voor verklaring van geen bedenkingen u doelt. Ten aanzien van de planologische procedures zijn er twee situaties denkbaar:
- Het vigerende bestemmingsplan laat mestbewerking toe: De planologische afweging of mestbewerking op de locatie aanvaardbaar is, heeft al (in het verleden) plaatsgevonden. Omdat wij toezicht willen uitoefenen op de mestbewerkingscapaciteit in Noord-Brabant, is in artikel 33 van de Vr2014 opgenomen dat de gemeente bij uitbreiding van de bebouwing voor mestbewerking een verklaring van geen bedenkingen bij ons moet vragen. Als wij de verklaring van geen bedenkingen weigeren, moet de gemeente de omgevingsvergunning bouwen weigeren.
- Mestbewerking is niet toegestaan op grond van het vigerende bestemmingsplan: In deze gevallen moet het bestemmingsplan gewijzigd worden of moet er een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan verleend worden. Hierbij vindt een volledige planologische afweging plaats over de aanvaardbaarheid van het initiatief en moet het initiatief in ieder geval voldoen aan de voorwaarden uit de Vr2014. Hier zien wij op toe via het regulier toezicht dat wij uitoefenen op planologische procedures.
Wij zijn van mening dat het vereiste van een verklaring van geen bedenkingen in beide gevallen effectief werkt.


11. Is het dan zo dat gemeentes hun eigen bestemmingsplan als het ware kunnen omzeilen door een verklaring van geen bedenkingen te verlenen, indien een initiatief wel past binnen de kaders van de Vr2014? Zo nee, hoe moeten wij de inleiding van de beantwoording van onze vragen (d.d. 26 juni 2015) dan lezen?

Antwoord:
Ja. Het verlenen van een omgevingsvergunning inhoudende afwijking van het bestemmingsplan is mogelijk op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c Wabo. Een dergelijke procedure is met waarborgen omkleed en vergelijkbaar met een reguliere herzieningsprocedure van het bestemmingsplan. Als er sprake is van een dergelijke afwijkingsvergunning moet de raad een verklaring van geen bedenkingen verlenen. In de beantwoording van de vragen gedateerd 26 juni 2015 wijzen wij op deze verklaring van geen bedenkingen.


12. Indien nee op vraag 11, bent u het met ons eens dat gemeenten zo kunnen bepalen waar MVI's komen en dat u met mestbeleid geen invloed kan uitoefenen?

Antwoord:
n.v.t.


13. Indien ja op vraag 11, zijn er wijzigingen in de Verordening ruimte 2014 nodig om een wildgroei van MVI's tegen te gaan? Zo ja welke? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:
Gelet op het bestuursakkoord is een traject gestart dat leidt tot vernieuwend mestbeleid. Dat kan gevolgen hebben voor de Verordening ruimte 2014.


Gedeputeerde Staten van Noord Brabant,
de voorzitter, de secretaris,
prof. dr. W.B.H.J. van de Donk mw. ir. A.M. Burger

Interessant voor jou

Vragen over de ondertoezichtstelling van Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant

Lees verder

Technische vragen over de ontwikkelingen op het gebied van mestverwerking

Lees verder

Help mee aan een betere wereld

    Word lid Doneer