Vragen over de toename van mega­stallen in Noord-Brabant


Indiendatum: mrt. 2015

Schriftelijke vragen van de Statenfractie van de Partij voor de Dieren aan het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant betreffende de toename van megastallen in Noord-Brabant.


Geacht college,

Uit onderzoek van Alterra, uitgevoerd in opdracht van Milieudefensie[1], blijkt dat er de laatste jaren een forse toename van megabedrijven en megastallen heeft plaatsgevonden. Noord-Brabant spant de kroon met de meeste stallen met fokzeugen (112), vleesvarkens (50), geiten (26) en vleeskuikens (15). Ondertussen neemt het aantal van veehouderijbedrijven jaar op jaar af. In de laatste tien jaar is het aantal bedrijven met een kwart afgenomen. Het lijkt er dan ook op dat kleinschalige veeboeren van de markt worden geconcurreerd door megabedrijven.

Wij maken ons hierover ernstige zorgen en hebben de volgende vragen.

1. Vindt u de toename van megabedrijven en -stallen in Noord-Brabant ook zorgwekkend? Zo nee, waarom niet?

2. Kunt u zich vinden in onze constatering dat door de intensivering van de veehouderij het aantal veehouders afneemt? Zo nee, hoe verklaart u de afname van het aantal veehouders dan?

3. Bent u bereid om ook in het belang van de veehouders actief in te zetten op een stop van verdere intensivering? Zo nee, waarom niet?

4. Kunt u garanderen dat, ondanks het huidige BZV-beleid dat is gericht op uitbreidingen, er geen nieuwe megastallen bijkomen in onze provincie? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?

5. Deelt u onze mening dat de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV) het ontstaan van nieuwe megabedrijven en megastallen in de hand werkt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?

6. Klopt het dat ondanks de groei van megastallen in Brabant de problemen in de veehouderij met betrekking tot geur-, fijnstof-, ammoniakuitstoot en leefbaarheid niet af maar toe nemen? Zo nee, waarom niet? Hoe is bijvoorbeeld de trend in geurklachten in Brabant?

7. Bent u met ons van mening dat met meer controle en handhaving op regelgeving aangaande geur-, fijnstof- en ammoniakuitstoot meer gedaan kan worden om overlast te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om daar meer op in te zetten?

Wij vernemen graag uw reactie.

Met vriendelijke groet,

ir. Marco van der Wel
Partij voor de Dieren

Indiendatum: mrt. 2015
Antwoorddatum: 1 jan. 1970

Wij beantwoorden deze vragen als volgt.


1. Vindt u de toename van megabedrijven en -stallen in Noord-Brabant ook zorgwekkend? Zo nee, waarom niet?

Antwoord: Nee. De in het onderzoek genoemde aantallen geven de situatie weer tot en met 2013.
Door Uw Staten zijn in 2010 en de daaropvolgende jaren beleidswijzigingen doorgevoerd, naar aanleiding van het megastallendebat (Burgerinitiatief 2010). Ongelimiteerde groei wordt hiermee voorkomen.
In 2014 is de denklijn “Ontwikkelruimte moet je verdienen, en is niet onbegrensd” in de Verordening ruimte 2014 opgenomen. Naast de al langer geldende maximering van de omvang geldt vanaf dat moment ook dat ontwikkeling van bedrijven bij moet dragen aan een verdere verduurzaming van de sector.
Sinds 2010 geldt er een maximale omvang voor (intensieve) veehouderijen van 1,5 hectare en één bouwlaag voor het houden van dieren. Voor lopende initiatieven is destijds in een overgangsregeling voorzien waardoor er ook na 2010 nog een toename van grotere bedrijven zichtbaar is. Ook waren een aantal vergunde bedrijfsuitbreidingen nog niet gerealiseerd. Dit na-ijleffect verklaart mede de toename die in de rapportage is waargenomen.
Het doel wat gesteld is op basis van onder andere het advies van de Commissie van Doorn (Verbond van Den Bosch) en het Brabantberaad is in 2020 een duurzame veehouderij in evenwicht met zijn omgeving. Het aantal bedrijven en de omvang van deze bedrijven is daar een afgeleide van.


2. Kunt u zich vinden in onze constatering dat door de intensivering van de veehouderij het aantal veehouders afneemt? Zo nee, hoe verklaart u de afname van het aantal veehouders dan?

Antwoord: Nee, de afname van het aantal veehouders is een gevolg van een complex aantal factoren waaronder intensivering. De afname van het aantal veehouders en de schaalvergroting vindt al sinds een groot aantal jaren plaats. Het is een autonome afname als gevolg van economische en sociale factoren die niet anders is als bij een groot aantal andere economische sectoren.
In de rapportages over de ontwikkelingen in de veehouderij is deze afname van het aantal bedrijven overigens door ons ook steeds geconstateerd en aan uw Staten gerapporteerd.


3. Bent u bereid om ook in het belang van de veehouders actief in te zetten op een stop van verdere intensivering? Zo nee, waarom niet?

Antwoord: Nee, dit is niet nodig omdat in Brabant sinds 2010 al een aantal beleidswijzigingen is doorgevoerd die moeten leiden tot een veehouderij in evenwicht met haar omgeving. Het voorkomen van verdere intensivering of schaalvergroting is overigens geen doel op zich, zie ook het antwoord op vraag 1.


4. Kunt u garanderen dat, ondanks het huidige BZV-beleid dat is gericht op uitbreidingen, er geen nieuwe megastallen bijkomen in onze provincie? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?

Antwoord: Nee. Bedrijven kunnen uitbreiden binnen de mogelijkheden van de door uw Staten vastgestelde Verordening ruimte 2014 en overige wet- en regelgeving. Dat hierdoor bedrijven kunnen ontstaan met een omvang die in het rapport als “megastal” wordt aangemerkt is niet uit te sluiten. Zie ook het antwoord op vraag 1.
De BZV stimuleert dat bedrijven extra maatregelen treffen, gericht op het bereiken van een zorgvuldige veehouderij. De BZV reguleert niet de omvang van bedrijven.


5. Deelt u onze mening dat de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV) het ontstaan van nieuwe megabedrijven en megastallen in de hand werkt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?

Antwoord: Nee. De BZV is van toepassing op het moment dat een bedrijf zich verder wil ontwikkelen, binnen de mogelijkheden die de Verordening ruimte 2014 biedt. Of de BZV daarbij een schaalvergrotend effect heeft is geen automatisme. De systematiek van de BZV bevat daarnaast voldoende onderdelen waardoor bedrijven, naar mate ze groter zijn, meer inspanning moeten leveren om te kunnen scoren.


6. Klopt het dat ondanks de groei van megastallen in Brabant de problemen in de veehouderij met betrekking tot geur-, fijnstof-, ammoniakuitstoot en leefbaarheid niet af maar toe nemen? Zo nee, waarom niet? Hoe is bijvoorbeeld de trend in geurklachten in Brabant?

Antwoord: Nee, de problemen met betrekking tot geur-, fijnstof-, ammoniakuitstoot en leefbaarheid nemen in een belangrijk deel van Brabant af. In de Voortgangsrapportage over de UBA (Statenmededeling PS 3720495 met de "Voortgangsrapportage UBA 2013-2014", bijlage 3, besproken in de Themacommissie TSP van 16 januari 2015) hebben wij u geïnformeerd over de ontwikkelingen van de uitstoot. Juist in de gebieden met de meeste inwoners zien wij een daling van de emissies.
Geurklachten van veehouderijen worden op gemeenteniveau afgehandeld, op dit moment is er geen totaal overzicht beschikbaar.
Er zijn daarnaast, bijvoorbeeld op het gebied van geurhinder, bestaande knelpunten met overlast vanuit de veehouderij. Voor de aanpak van deze overlast hebben wij, samen met partners, een Urgentieteam ingesteld. Hierover wordt u regelmatig geïnformeerd, onder andere op 10 oktober 2014 in de Themacommissie TSP en op 19 december 2014 bij de beeldvormingsdag van uw Staten.


7. Bent u met ons van mening dat met meer controle en handhaving op regelgeving aangaande geur-, fijnstof- en ammoniakuitstoot meer gedaan kan worden om overlast te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om daar meer op in te zetten?

Antwoord: Ja. Wij onderschrijven uw constatering dat er meer gedaan kan worden aan het voorkomen van overlast. Wij plegen daarop al meer inzet, onder andere door het aanmerken van de transitie zorgvuldige veehouderij als speerpunt voor 2015 bij de uitvoering van de VTH-taken door de bevoegde gezagen, maar ook door extra handhaving en toezicht in te zetten op de toepassing van emissie reducerende technieken en inzet op verbetering van het naleefgedrag.
Hierover hebben wij u onder andere in de Voortgangsrapportage over de UBA (Statenmededeling PS 3720495 met de Voortgangsrapportage UBA 2013-2014, acties C14 en C18 in bijlage 2, besproken in de Themacommissie TSP van 16 januari 2015) geïnformeerd.


Gedeputeerde Staten van Noord‑Brabant,

Voorzitter, Secretaris

Interessant voor jou

Vragen over de rol van de provincie in het proces tot uitbreiding van LAVI B.V.

Lees verder

Vragen over de mogelijkheden met ecoducten van composiet

Lees verder

Help mee aan een betere wereld

    Word lid Doneer