Vragen over onduidelijkheden over Logistiek Park Moerdijk na besluitvorming in de vergadering van Provinciale Staten van 3 juli 2014
Indiendatum: jul. 2014
Schriftelijke vragen van de Statenfractie van de Partij voor de Dieren aan het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant betreffende onduidelijkheden over LPM na de besluitvorming.
Geacht college,
Bij de bespreking van Moerdijk tijdens de Statenvergadering is een aantal van onze vragen niet of onbevredigend beantwoord. Daarnaast is er een aantal nieuwe vragen gerezen over het LPM. We stellen ze hieronder.
In antwoord op vragen die wij 27 juni 2014 hebben gesteld, heeft u aangegeven dat Havenschap Moerdijk externe financiering zal moeten aantrekken. De Bank Nederlandse Gemeenten (BNG) heeft aangegeven geen gebiedsontwikkelingen meer te financieren waar geen solide business case en onvoldoende eigen vermogen aan ten grondslag ligt.
1. Hoeveel bedraagt het eigen vermogen van het havenschap en is dat voldoende om in aanmerking te komen voor een financiering van de BNG?
Zo nee, heeft het Havenschap Moerdijk andere financiers op het oog en zo ja, welke?
2. Hoeveel moet het havenschap lenen om LPM te realiseren?
3. Indien eigenaren van de gronden binnen het plangebied besluiten zelf de gronden te ontwikkelen, welke gevolgen heeft dat voor de business case van het LPM? Wordt daardoor de winst(marge) beïnvloed, zijn daardoor verliezen te verwachten en wat kan dat verlies maximaal zijn?
De reactie van het College op de door de gemeenteraad van Moerdijk aangenomen motie, waarmee wordt gepleit te beginnen met de aanleg van de interne baan wanneer 20% van de gronden van fase 1 is verkocht, was dat het onredelijk is. Het College stelde dat 20% gelijk staat aan één à anderhalf bedrijf en drie à vier vrachtwagens per dag die van de interne baan gebruik zouden maken. De investering in de interne baan zou in dat stadium daarom nog niet lonend zijn.
4. Hoeveel vrachtwagens zullen dagelijks van de bestaande infrastructuur gebruik maken, indien de interne baan wel gebouwd zou worden na uitgave van 20% van de gronden? M.a.w., wat is de verhouding tussen het aantal vrachtwagens over de bestaande infrastructuur en het aantal vrachtwagens (drie à vier) over de interne baan?
De interne baan zal los staan van de gewone infrastructuur. De rotondes vormen hierop echter een uitzondering; hier komen de vervoersstromen van de reguliere infrastructuur en de interne baan samen.
5. Leidt dit niet alsnog tot opstoppingen en overlast voor omwonenden van dorp Moerdijk?
Zo nee, waarom niet?
6. Heeft de bestaande infrastructuur, inclusief het Rijkssnelwegennet, voldoende capaciteit om deze extra stromen te verwerken?
Zo ja, hoe is dit berekend en welke afwegingen zijn gemaakt om tot dit oordeel te komen?
20% van de eerste fase – die ongeveer 30 ha omvat – is ongeveer 4% van de gehele oppervlakte van LPM.
7. Kan hieruit opgemaakt worden dat per dag 75 tot 100 vrachtwagens per dag gebruik zouden maken van de interne baan indien het hele LPM in bedrijf zou zijn?
Zo ja, is dat genoeg om de investering van €16,9 miljoen te verantwoorden?
Zo nee, hoeveel gebruik zal er naar verwachting van de interne baan gebruik worden gemaakt indien het hele LPM in bedrijf zou zijn?
In de aanmeldingaanvraag voor de 9e tranche van de Crisis- en herstelwet stelt de provincie dat een aantal gestelde ambities voor de verbetering van de fysieke leefomgeving niet juridisch bindend kunnen worden vastgelegd.
8. Is opname in de 9e tranche van de Crisis- en herstelwet noodzakelijk om de fysieke leefomgeving van de gemeente Moerdijk te verbeteren?
Zo ja, waarom?
Zo nee, waarom werd dit gesteld in de aanvraag?
In het kader van natuurcompensatie zal een speciale verlichting worden gerealiseerd die de passage van vleermuizen niet hindert. Op afbeeldingen van hoe LPM er uit zal komen te zien, zijn ook windmolens te zien.
9. Heeft u op de locatie windmolens gepland?
Zo ja, hoe verhoudt zich de bouw van windmolens, met het gevaar die deze voor vleermuizen vormen, tot de door u geplande vleermuisbeschermende maatregel?
Er zullen duurzaamheidseisen worden gesteld aan de bedrijven die zich op LPM vestigen.
De kwalificatie ‘good’ van het keurmerk BREEAM-nl wordt verplicht gesteld. De kwalificatie ‘good’ behelst slechts twee van de mogelijke vijf sterren. Aan één ster is de kwalificatie ‘pass’ verbonden. De kwalificaties van drie, vier en vijf sterren zijn respectievelijk ‘very good’, ‘excellent’ en ‘outstanding’.
10. Bent u met ons van mening dat voor een beoogd ‘duurzaam’ industrieterrein de kwalificatie ‘good’ mager te noemen is?
Zo nee, waarom niet?
11. Wat zijn de beweegredenen geweest om voor de kwalificatie ‘good’ te kiezen?
Tijdens de Statenvergadering is Motie Monitoring Leefbaarheid Moerdijk unaniem aangenomen.
12. Welke bewonersgroeperingen zullen in het overleg betrokken worden waarin de methodiek voor monitoring zal worden vastgesteld?
13. Hoe zal de besluitvorming verlopen? Hoe zal de verdeling van invloed van verschillende partijen verdeeld worden?
Uit het jaarverslag 2013 van Havenschap Moerdijk blijkt dat de vestiging van nieuwe bedrijven een dieptepunt heeft bereikt. Volgens de havendirecteur vallen de klappen vooral in de logistieke sector. Op onze vraag van 11 juni 2014 over het vertrek van bedrijven antwoord u aan dat het overgrote deel weer is herbezet is door nieuwe bedrijven.
14. Welke bedrijven zijn dat en hoeveel ha betreft dat?
15. Hoeveel procent van het industrieterrein ligt momenteel braak?
U geeft ook aan dat bedrijven als Kühne Nagel, Alfred Talke en Bos Kalis gronden voor eind 2014 in gebruik zullen nemen.
16. Zijn daarover al overeenkomsten gesloten? Zo ja, hoeveel ha wordt daarmee bezet? Welke percentage is daarmee in totaal eind 2014 herbezet?
17. Hoe beoordeelt u de conclusie over de transportsector in het jaarverslag van het havenschap?
Over het gebruiken van de braak liggende Shell-gronden stelt u dat die gronden bewaard moeten blijven voor chemische bedrijven.
18. Bent u het met ons eens dat bulkchemie al jaren geen groei vertoont? Zo nee, waarom niet?
19. Als u stelt dat u geen snoepfabriek naast een petrochemisch complex zet, welke bedrijven zouden zich dan op dit groot beschikbaar terrein kunnen vestigen, naast chemische bedrijven?
20. De Shell-gronden zijn al tientallen jaren niet in gebruik. Op welke termijn worden deze gronden naar verwachting wel gebruikt?
Wij vernemen graag uw reactie.
Met vriendelijke groet,
ir. Marco van der Wel
Partij voor de Dieren
Indiendatum:
jul. 2014
Antwoorddatum: 26 aug. 2014
Wij beantwoorden deze vragen als volgt.
1. Hoeveel bedraagt het eigen vermogen van het havenschap en is dat voldoende om in aanmerking te komen voor een financiering van de BNG? Zo nee, heeft het Havenschap Moerdijk andere financiers op het oog en zo ja, welke?
Antwoord: Het totale eigen vermogen van het Havenschap per 31-12-2013 bedraagt ruim € 84 miljoen.
Havenschap Moerdijk is een Gemeenschappelijke Regeling. Dat betekent dat de gemeente Moerdijk en de provincie garant staan voor Havenschap Moerdijk. Dit verschaft in principe een ongelimiteerde toegang tot financiering, ongeacht bij welke financier.
2. Hoeveel moet het havenschap lenen om LPM te realiseren?
Antwoord: De maximale financieringsbehoefte bedraagt naar verwachting € 108 miljoen.
3. Indien eigenaren van de gronden binnen het plangebied besluiten zelf de gronden te ontwikkelen, welke gevolgen heeft dat voor de business case van het LPM? Wordt daardoor de winst(marge) beïnvloed, zijn daardoor verliezen te verwachten en wat kan dat verlies maximaal zijn?
Antwoord: In verband met de onderhandelingen met de grondeigenaren in het gebied betreft dit geheime informatie.
De reactie van het College op de door de gemeenteraad van Moerdijk aangenomen motie, waarmee wordt gepleit te beginnen met de aanleg van de interne baan wanneer 20% van de gronden van fase 1 is verkocht, was dat het onredelijk is. Het College stelde dat 20% gelijk staat aan één à anderhalf bedrijf en drie à vier vrachtwagens per dag die van de interne baan gebruik zouden maken. De investering in de interne baan zou in dat stadium daarom nog niet lonend zijn.
4. Hoeveel vrachtwagens zullen dagelijks van de bestaande infrastructuur gebruik maken, indien de interne baan wel gebouwd zou worden na uitgave van 20% van de gronden? M.a.w., wat is de verhouding tussen het aantal vrachtwagens over de bestaande infrastructuur en het aantal vrachtwagens (drie à vier) over de interne baan?
Antwoord: Uit de verkeersmodelcijfers volgt dat bij een volledig ontwikkeld LPM er per etmaal circa 800 vrachtauto’s via de interne baan tussen LPM en het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk zullen rijden. Het overige pendelverkeer (circa 2000 vrachtauto’s) rijdt via de A17. Omgerekend naar een uitgave van 20% van LPM betekent dit dat op dat moment circa 160 vrachtauto’s per etmaal gebruik zullen maken van de interne baan.
De interne baan zal los staan van de gewone infrastructuur. De rotondes vormen hierop echter een uitzondering; hier komen de vervoersstromen van de reguliere infrastructuur en de interne baan samen.
5. Leidt dit niet alsnog tot opstoppingen en overlast voor omwonenden van dorp Moerdijk? Zo nee, waarom niet?
Antwoord: Zie het antwoord op vraag 6.
6. Heeft de bestaande infrastructuur, inclusief het Rijkssnelwegennet, voldoende capaciteit om deze extra stromen te verwerken? Zo ja, hoe is dit berekend en welke afwegingen zijn gemaakt om tot dit oordeel te komen?
Antwoord: Ja, naar verwachting leidt het LPM niet tot extra opstoppingen. Door de ontwikkeling van LPM zal het verkeer op het hoofdwegennet (A16, A17 en A59) toenemen. Dat is een logisch gevolg van de verkeer aantrekkende werking van een logistiek bedrijventerrein. Bij de ruimtelijke onderbouwing van LPM zijn de gevolgen uitvoerig onderzocht en afgestemd met Rijkswaterstaat. In het genoemde verkeersonderzoek zijn de consequenties van dit extra vrachtverkeer ten gevolge van LPM op het hoofdwegennet onderzocht. Daaruit is geconcludeerd dat in de toekomst de autonome groei van het autoverkeer de grootste toename van het verkeer veroorzaakt. De invloed van de realisatie van LPM op de toename van het verkeer is beperkt. Afhankelijk van het specifieke wegvak loopt de toename van het verkeer ten gevolge van LPM uiteen van 1 tot 7%. Of er al dan niet sprake is van voldoende capaciteit is dus niet zozeer een gevolg van LPM. De doorstroming van het verkeer over de Moerdijkbrug (A16) is een aandachtspunt, gezien de beperkte capaciteit van deze brug.
Door de aanleg van de zogenaamde ’interne baan’ waarover de goederenstroom tussen Logistiek Park Moerdijk en het nabij gelegen Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk dient te worden afgewikkeld, kunnen de kade- en spoorfaciliteiten op het Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk benut worden, zonder het onderliggende openbare wegennet te belasten.
Het voorkomen van sluipverkeer op het onderliggende wegennet is een belangrijk aandachtspunt, waar vanuit de omgeving veel waarde aan wordt gehecht. Aan de inrichting van de interne baan worden dusdanige eisen gesteld dat deze geschikt te maken is voor toekomstige, alternatieve vervoersmodaliteiten. Tevens wordt aan de interne baan de verplichting gesteld dat deze zorgvuldige landschappelijk ingepast is om zo de invloed naar de omgeving te beperken.
20% van de eerste fase – die ongeveer 30 ha omvat – is ongeveer 4% van de gehele oppervlakte van LPM.
7. Kan hieruit opgemaakt worden dat per dag 75 tot 100 vrachtwagens per dag gebruik zouden maken van de interne baan indien het hele LPM in bedrijf zou zijn? Zo ja, is dat genoeg om de investering van €16,9 miljoen te verantwoorden? Zo nee, hoeveel gebruik zal er naar verwachting van de interne baan gebruik worden gemaakt indien het hele LPM in bedrijf zou zijn?
Antwoord: Nee, zie het antwoord op vraag 4.
In de aanmeldingaanvraag voor de 9e tranche van de Crisis- en herstelwet stelt de provincie dat een aantal gestelde ambities voor de verbetering van de fysieke leefomgeving niet juridisch bindend kunnen worden vastgelegd.
8. Is opname in de 9e tranche van de Crisis- en herstelwet noodzakelijk om de fysieke leefomgeving van de gemeente Moerdijk te verbeteren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom werd dit gesteld in de aanvraag?
Antwoord: Ja, de Crisis en Herstelwet draagt bij aan de verbetering van de leefomgeving in Moerdijk. De voor het LPM gestelde ambities gaan verder dan wat volgens de huidige Wet ruimtelijke ontwikkeling vastgelegd kan worden in een inpassingsplan. Artikel 3.1 levert belemmeringen op om de ambities verplicht te stellen, anders dan in overeenkomsten. Daarvoor ontbreekt de ’ruimtelijke relevantie’ van deze ambities, terwijl ze wel bijdragen aan een goede fysieke leefomgeving.
Deze eisen zijn naar verwachting ook op te lossen middels de nieuwe omgevingswet. Door de opname van LPM in het Besluit uitvoering Crisis- en Herstelwet (negende tranche) kan nu hierop geanticipeerd worden. Indien gewacht wordt op de omgevingswet, moet het project voor langere tijd stil gelegd worden, wat een negatief effect zal hebben op de economische groei in West- en Midden-Brabant.
In het kader van natuurcompensatie zal een speciale verlichting worden gerealiseerd die de passage van vleermuizen niet hindert. Op afbeeldingen van hoe LPM er uit zal komen te zien, zijn ook windmolens te zien.
9. Heeft u op de locatie windmolens gepland? Zo ja, hoe verhoudt zich de bouw van windmolens, met het gevaar die deze voor vleermuizen vormen, tot de door u geplande vleermuisbeschermende maatregel?
Antwoord: Nee, er zijn op de locatie geen windmolens meer gepland. In verband met eisen die gesteld worden ten aanzien van externe veiligheid is afgezien van de plaatsing van windturbines op LPM. Het uitgeefbaar gebied op LPM zou door de plaatsing van de windturbines teveel onder druk komen te staan.
Er zullen duurzaamheidseisen worden gesteld aan de bedrijven die zich op LPM vestigen. De kwalificatie ‘good’ van het keurmerk BREEAM-nl wordt verplicht gesteld. De kwalificatie ‘good’ behelst slechts twee van de mogelijke vijf sterren. Aan één ster is de kwalificatie ‘pass’ verbonden. De kwalificaties van drie, vier en vijf sterren zijn respectievelijk ‘very good’, ‘excellent’ en ‘outstanding’.
10. Bent u met ons van mening dat voor een beoogd ‘duurzaam’ industrieterrein de kwalificatie ‘good’ mager te noemen is? Zo nee, waarom niet?
Antwoord: Zie het antwoord op vraag 11.
11. Wat zijn de beweegredenen geweest om voor de kwalificatie ‘good’ te kiezen?
Antwoord: Wij zijn niet van mening dat de beoogde BREEAM kwalificatie “good” mager is te noemen. Op gebiedsniveau wordt de kwalificatie "Good" als norm verplicht gesteld. De ambities op het gebied van innovatie en duurzaamheid op gebouwniveau dienen in goede verhouding te staan met de economische uitvoerbaarheid. De precieze invulling is daarom op voorhand moeilijk te geven. Op gebouwniveau wordt "Good" dan ook als streefnorm opgenomen in de planregels.
Tijdens de Statenvergadering is Motie Monitoring Leefbaarheid Moerdijk unaniem aangenomen.
12. Welke bewonersgroeperingen zullen in het overleg betrokken worden waarin de methodiek voor monitoring zal worden vastgesteld?
Antwoord: Zie het antwoord op vraag 13.
13. Hoe zal de besluitvorming verlopen? Hoe zal de verdeling van invloed van verschillende partijen verdeeld worden?
Antwoord: Op dit moment kunnen wij deze vraag nog niet beantwoorden. De uitwerking van de motie zal na de zomer door gemeente, provincie en havenschap plaatsvinden. In de reguliere voortgangsrapportage van de havenstrategie en strategische uitvoeringsagenda zal over de monitor gerapporteerd worden.
Uit het jaarverslag 2013 van Havenschap Moerdijk blijkt dat de vestiging van nieuwe bedrijven een dieptepunt heeft bereikt. Volgens de havendirecteur vallen de klappen vooral in de logistieke sector. Op onze vraag van 11 juni 2014 over het vertrek van bedrijven antwoord u aan dat het overgrote deel weer is herbezet is door nieuwe bedrijven.
14. Welke bedrijven zijn dat en hoeveel ha betreft dat?
Antwoord: De nieuwe bedrijven die zich gevestigd hebben zijn Talke, DL Logistics Group, Boskalis en nog diverse logistieke activiteiten. Voor de overige percelen worden door eigenaars gesprekken gevoerd met diverse potentiële huurders. Voor een aantal van deze percelen loopt reeds een vestigingsverzoek bij de Commissie Vestiging.
De totale oppervlakte van de betreffende kavels bedraagt ruim 30 hectare.
15. Hoeveel procent van het industrieterrein ligt momenteel braak?
Antwoord: Uitgaande van de totaal uitgeefbare oppervlakte van 1205 hectare is op dit moment 1067 hectare uitgegeven. Voor uitgifte door het Havenschap Moerdijk is op dit moment nog 137 hectare beschikbaar. Dat betekent dat nog 11,4% terrein voor uitgifte beschikbaar is. De 137 hectare is als volgt onder te verdelen:
- 120 hectare Industrial Park
- 5,5 hectare de Chemiestrook
- 4,2 hectare voorzieningencentrum
- 8 hectare logistiek (Tradepark west)
U geeft ook aan dat bedrijven als Kühne Nagel, Alfred Talke en Bos Kalis gronden voor eind 2014 in gebruik zullen nemen.
16. Zijn daarover al overeenkomsten gesloten? Zo ja, hoeveel ha wordt daarmee bezet? Welke percentage is daarmee in totaal eind 2014 herbezet?
Antwoord: De genoemde bedrijven willen zich vestigen op kavels waar Havenschap Moerdijk geen eigenaar van is. Havenschap Moerdijk is dan ook geen partij bij het sluiten van de huurovereenkomsten voor het logistieke vastgoed. Voor zover nu bekend hebben van de drie genoemde partijen twee inmiddels een huurovereenkomst gesloten met de eigenaar van (een deel van) het betreffende pand. Een van de partijen is nog in onderhandeling over het sluiten van een contract en er vinden nog andere onderhandelingen plaats. Het is dan ook niet mogelijk op dit moment aan te geven welk percentage in totaal eind 2014 is herbezet.
17. Hoe beoordeelt u de conclusie over de transportsector in het jaarverslag van het havenschap?
Antwoord: Wij kunnen niet duiden op welke conclusie u doelt.
Over het gebruiken van de braak liggende Shell-gronden stelt u dat die gronden bewaard moeten blijven voor chemische bedrijven.
18. Bent u het met ons eens dat bulkchemie al jaren geen groei vertoont? Zo nee, waarom niet?
Antwoord: Nee, de chemische sector in West-Europa staat door hoge grondstofprijzen inderdaad onder druk. Echter, zoals blijkt uit het transitieplan voor de topsector chemie zijn er nog steeds goede kansen voor de sector. In de transitie wordt, net als in de havenstrategie, ingezet op een ‘groene en duurzame chemie’ en ‘slimme materialen en oplossingen’.
19. Als u stelt dat u geen snoepfabriek naast een petrochemisch complex zet, welke bedrijven zouden zich dan op dit groot beschikbaar terrein kunnen vestigen, naast chemische bedrijven?
Antwoord: Het bestemmingsplan Industrieterrein Moerdijk gaat uit van bedrijven in de categorie 4,5,6. Aangezien het hier het zogenaamde chemiecluster betreft, wordt in het kader van verdere clustering en verduurzaming ( uitwisseling stofstromen) van bedrijven er naar gestreefd chemie of chemie gerelateerde bedrijven in het bedoelde gebied te vestigen. De reden hiervoor is het feit dat door aanwezigheid van vier BRZO inrichtingen er risico contouren aanwezig zijn voor het gehele gebied. Wet en regelgeving in het kader van het Besluit Externe veiligheid Inrichtingen maakt dat specifieke vestigingseisen worden gesteld. Naast chemie kan ook gedacht worden aan chemie gerelateerde bedrijven zoals logistiek m.b.t. opslag van gevaarlijke goederen (ADR). Daarnaast is vestiging van bedrijven mogelijk zoals vervaardigen van grondstoffen t.b.v. verfindustrie, kunstmest, energiecentrale, bio raffinage, farmaceutische grondstoffenfabriek e.d.
20. De Shell-gronden zijn al tientallen jaren niet in gebruik. Op welke termijn worden deze gronden naar verwachting wel gebruikt?
Antwoord: Het is moeilijk in te schatten op welke termijn de eerste gronduitgifte op het Industrial Park plaats zal vinden. Er is sprake van een aantal geïnteresseerde partijen. Echter, bedrijven zijn in de huidige economische tijden terughoudend met het doen van grote investeringen die met een nieuwe bedrijfsvestiging gemoeid zijn.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
Voorzitter, Secretaris
Interessant voor jou
Vragen over alternatieven voor de jacht
Lees verderVragen over de verharding van de weg de Roovert in Hilvarenbeek
Lees verder