Vragen over pels­dier­hou­de­rijen in het kader van de BZV en het naderende verbod op pels­dier­hou­derij


Indiendatum: apr. 2015

Schriftelijke vragen van de Statenfractie van de Partij voor de Dieren aan het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant betreffende pelsdierhouderijen in het kader van de BZV en het naderende verbod op pelsdierhouderij.


Geacht college,

Burgers die voor nog meer overlast vrezen maken regelmatig bij ons melding van op handen zijnde uitbreidingen van pelsdierhouderijen. Vaak wordt niet begrepen hoe het kan dat pelsdierhouderijen nog kunnen uitbreiden, nu de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV) van kracht is en de pelsdierhouderij voor veel overlast voor omwonenden zorgt.

Tot de Wet verbod pelsdierhouderij in eerste instantie in werking trad, in 2013, was er een duidelijke stijging in het aantal gehouden pelsdieren in Noord-Brabant - van 305.000 in 2000 naar bijna 556.000 in 2013.

Wij hebben een aantal vragen over de pelsdierhouderij in Brabant, in het kader van de BZV en de Wet verbod pelsdierhouderij.

1. Vindt u een verdere groei van de pelsdierhouderij in Brabant wenselijk? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?

2. Wordt u op de hoogte gehouden van de stand van zaken wat betreft de doorgang van de Wet verbod pelsdierhouderij en de financiële compensatie voor de stoppende bedrijven? Zo ja, wat is de stand van zaken hierin?

3. Indien de Wet weer gelding krijgt, welke acties vloeien daar voor u uit voort?

In de regels van de BZV staat dat de geuremissie van pelsdier(houderij)en niet te bepalen is. Geuremissie en –impact is (daarom) geen BZV-maatlat voor de pelsdierhouderij. Desalniettemin hebben omwonenden wel geuroverlast van pelsdierhouderijen. Uit recent onderzoek blijkt dat er een positief verband is tussen de mate van stankoverlast en gezondheidsklachten die mensen ervaren.

4. Heeft u klachten (over geur of anderszins) van omwonenden van pelsdierhouders ontvangen? Zo ja, hoeveel en wat heeft u met de klachten gedaan?

5. Waarom is de geuremissie van pelsdieren niet te bepalen, terwijl dit bij de meeste andere soorten gehouden dieren wel kan?

6. Wat kunnen omwonenden volgens u doen tegen geuroverlast van pelsdierhouders, en daarmee tegen potentiële gezondheidsklachten?

7. Bent u bereid om samen met de betreffende gemeenten te onderzoeken of er daadwerkelijk overmatige stankoverlast van pelsdierhouderijen wordt ervaren? Zo nee, waarom niet?

De aanleiding tot het stellen van deze vragen zijn de uitbreidingen van de bedrijven Framink Vastgoed, aan de Straatkantseweg 30 in Haps en Van Deurzen, aan de Burgemeester Nooijenlaan 7 & 11 in De Rips.

In de aanloop naar de uitbreiding van Framink Vastgoed heeft de in het kader van de BZV verplichte omgevingsdialoog plaatsgevonden, maar daarvoor zijn de omwonenden op een erg laat moment (twee dagen voor de vergadering, die overdag zou plaatsvinden) uitgenodigd waardoor veel omwonenden niet aanwezig konden zijn.

8. Vindt u twee dagen een redelijke termijn om omwonenden uit te nodigen voor een dialoog over zulk een ingrijpende verandering in hun leefomgeving (overlast in de vorm van onder andere stank en vliegen)?

9. Welke eisen stelt u aan de omgevingsdialoog, buiten dat deze moet plaatsvinden?

Wij vernemen graag uw reactie.

Met vriendelijke groet,

ir. Marco van der Wel
Partij voor de Dieren

Indiendatum: apr. 2015
Antwoorddatum: 1 jan. 1970

Wij beantwoorden deze vragen als volgt.

1. Vindt u een verdere groei van de pelsdierhouderij in Brabant wenselijk? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?

Antwoord: Wij hebben geen oordeel over de ontwikkeling van de pelsdierhouderij qua omvang. Ons veehouderij beleid, zoals door PS vastgesteld, zorgt ervoor dat iedere ontwikkeling die wordt vergund bijdraagt aan verdere verduurzaming van de veehouderij.


2. Wordt u op de hoogte gehouden van de stand van zaken wat betreft de doorgang van de Wet verbod pelsdierhouderij en de financiële compensatie voor de stoppende bedrijven? Zo ja, wat is de stand van zaken hierin?

Antwoord: Nee, wel is de actuele stand van zaken te volgen aan de hand van Kamerbrieven van staatssecretaris Dijksma over dit onderwerp. De Staat is in hoger beroep gegaan tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag waarbij de Wet verbod pelsdierhouderij buiten werking is gesteld. Deze gerechtelijke procedure loopt nog. Eind 2014 heeft de internet consultatie van het ontwerpbesluit subsidiëring sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij plaatsgevonden. Het ontwerp-besluit strekt ertoe een tegemoetkoming te verlenen in de kosten van sloop en ombouw van gebouwen die hun functie, door de Wet verbod pelsdierhouderij, verliezen.
Het ontbreken van een financiële paragraaf was destijds een belangrijke reden voor de rechter om de Wet buiten werking te stellen. Onlangs is het ontwerpbesluit in voorhang aan de Kamer aangeboden, zie de brief van de staatssecretaris dd. 4 maart 2015.


3. Indien de Wet weer gelding krijgt, welke acties vloeien daar voor u uit voort?

Antwoord: Uit de Wet vloeien geen acties voor de provincie voort. De wet stelt een verbod in op het houden van pelsdieren, naleving van dit verbod gebeurt door de Minister aangewezen ambtenaren.


4. Heeft u klachten (over geur of anderszins) van omwonenden van pelsdierhouders ontvangen? Zo ja, hoeveel en wat heeft u met de klachten gedaan?

Antwoord: Ja. In de afgelopen jaren zijn een tiental klachten binnen gekomen over met name vliegenoverlast van pelsdierhouderij. Deze klachten zijn doorgegeven aan de betreffende gemeenten.
Over geuroverlast door pelsdierhouderijen kregen wij in 2012, ten tijde van de introductie van de Wet verbod pelsdierhouderij, signalen van gemeenten. Wij hebben deze gemeenten gesteund bij het zoeken naar oplossingen. Enkele gemeenten met veel pelsdierhouderijen hebben er toen voor gekozen om met een aangepaste geurverordening (Wet geurhinder en veehouderij) de minimaal aan te houden afstand tot burgerwoningen te vergroten. Voor de in Brabant gevestigde pelsdierhouderijen zijn gemeenten het bevoegde gezag.


5. Waarom is de geuremissie van pelsdieren niet te bepalen, terwijl dit bij de meeste andere soorten gehouden dieren wel kan?

Antwoord: De BZV rekent met de geuremissienormen uit landelijke regelingen voor de verschillende diersoorten en stalsystemen. Omdat het Rijk geen emissienormen voor pelsdieren in die regelingen heeft opgenomen kan er in de BZV geen score voor geuremissie voor pelsdieren worden bepaald.


6. Wat kunnen omwonenden volgens u doen tegen geuroverlast van pelsdierhouders, en daarmee tegen potentiële gezondheidsklachten?

Antwoord: Volksgezondheid is een aspect dat in de omgevingsvergunning meegewogen wordt. De gemeente is hiervoor verantwoordelijk en de omwonenden kunnen de gemeente daar op aanspreken. In het lopende landelijke Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO) onderzoek wordt aandacht besteed aan de mogelijke gezondheidseffecten van de pelsdierhouderij. De uitkomsten van dit onderzoek wordt medio 2016 verwacht.
Omwonenden kunnen contact opnemen met het urgentieteam om te helpen bij het vinden van oplossingen. In het geval van de door u genoemde casus Framink in Haps hebben omwonenden het urgentieteam benaderd.
Op 24 april is een eerste overleg geweest waarin een mogelijke rol van het urgentieteam is besproken. Omwonenden maken op grond daarvan de afweging of zij een beroep doen op de inzet van het team. Als dat gebeurt worden ook de ondernemer en de gemeente bij de vervolgstappen betrokken.


7. Bent u bereid om samen met de betreffende gemeenten te onderzoeken of er daadwerkelijk overmatige stankoverlast van pelsdierhouderijen wordt ervaren? Zo nee, waarom niet?

Antwoord: Nee, zoals als in het antwoord op vraag 4 aangegeven hebben wij gemeenten al ondersteund bij het zoeken naar oplossingen. In de lopende evaluatie van de geurregelgeving in opdracht van IenM wordt specifiek aan dit punt aandacht besteed.


8. Vindt u twee dagen een redelijke termijn om omwonenden uit te nodigen voor een dialoog over zulk een ingrijpende verandering in hun leefomgeving (overlast in de vorm van onder andere stank en vliegen)?

Antwoord: De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de zorgvuldige dialoog ligt geheel bij de ondernemer. De Verordening ruimte 2014 legt de verantwoordelijkheid voor het bepalen of er een goede dialoog is gevoerd bij de gemeente (artikel 6.3, artikel 7.3): “de toelichting van het bestemmingsplan bevat een verantwoording dat een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van belangen van omwonenden bij de planontwikkeling”.


9. Welke eisen stelt u aan de omgevingsdialoog, buiten dat deze moet plaatsvinden?

Antwoord: Wij stellen geen verdere eisen aan de dialoog dan hiervoor bij vraag 8 genoemd.


Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
Voorzitter, Secretaris

Interessant voor jou

Vragen over de plannen voor Bio Tech Park Brabant (BTPB)

Lees verder

Vragen over dierproductierechten

Lees verder

Help mee aan een betere wereld

    Word lid Doneer