Vragen over uitbreidingen van nertsenfokkerijen in relatie tot de onlangs weer in werking getreden Wet verbod pelsdierhouderij
Indiendatum: dec. 2015
Schriftelijke vragen van de Statenfractie van de Partij voor de Dieren aan het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant betreffende uitbreidingen van nertsenfokkerijen in relatie tot de onlangs weer in werking getreden Wet verbod pelsdierhouderij.
Geacht college,
De Wet verbod pelsdierhouderij (Wvp) werd op 4 januari 2013 van kracht, maar werd op 21 mei 2014 buiten werking gesteld. De uitbreidingen van pelsdierhouderijen die tussen 21 mei 2014 en 10 november 2015 zijn vergund, zijn nu met terugwerkende kracht niet toegestaan, nu de wet sinds 10 november jl. weer in werking is getreden.
In Noord-Brabant hebben vijftien pelsdierhouderijen in die 'tussenperiode' een uitbreidingsvergunning gekregen, die nu dus ingetrokken moeten worden.
Zo geeft u in de Nbw-vergunning die op 12 januari 2015 aan Maatschap Kanters is verleend expliciet aan dat “indien blijkt dat de beoogde activiteit niet kan worden uitgevoerd, omdat deze is verboden op grond van artikel 2 van de Wet verbod pelsdierhouderij (…) wij de vergunning op grond van artikel 43 van de Natuurbeschermingswet 1998 intrekken”. Bij andere vergunningen heeft u dit ook aangegeven.
Naar aanleiding hiervan hebben wij een aantal vragen.
1. Wat is de rol voor het Rijk, de provincies en de gemeenten bij het intrekken van de genoemde vergunningen? Wie neemt daarbij het initiatief?
2. Gaat u nu controleren en handhaven op grond van artikel 43 van de Natuurbeschermingswet? Zo nee, waarom niet?
3. Indien ja, hoe gaat u in dat geval handhaven?
4. Indien nertsenfokkerijen in overtreding zijn, welke maatregelen treft u dan en/of welke consequenties zijn hieraan verbonden?
5. Indien boetes opgelegd gaan worden, om welke bedragen gaat het dan en op basis waarvan worden de bedragen bepaald?
6. Indien niet de provincie aan zet is bij het intrekken van de vergunningen, bent u dan bereid om bij het Rijk of de Brabantse gemeenten aan te dringen op het intrekken van de vergunning, dan wel, terugdraaien van de ontwikkeling?
Wij vernemen graag uw reactie.
Met vriendelijke groet,
ir. Marco van der Wel
Partij voor de Dieren
Indiendatum:
dec. 2015
Antwoorddatum: 5 jan. 2016
Wij beantwoorden deze vragen als volgt. Wij verwijzen u tevens naar de beantwoording van de schriftelijke vragen van de Statenfractie van Groen Links van 14 december 2015 (nr. 3901359).
1. Wat is de rol voor het Rijk, de provincies en de gemeenten bij het intrekken van de genoemde vergunningen? Wie neemt daarbij het initiatief?
Antwoord:
De Wet verbod pelsdierhouderij houdt een verbod in op het houden van pelsdieren. In de Wet is een overgangsbepaling opgenomen voorpelsdieren, die op 15 januari 2013 werden gehouden. Deze dieren mogen nog tot 1 januari 2024 worden gehouden, indien hiervoor huisvestingsplaatsen aanwezig zijn en deze vergund waren als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer. De ondernemer moet dit gemeld hebben. De controle en handhaving op grond van deze wet is de verantwoordelijkheid van het Rijk. Deze controles worden uitgevoerd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Als blijkt dat de wet wordt overtreden, zal de NVWA vanuit haar bevoegdheid hierop handhaven.
2. Gaat u nu controleren en handhaven op grond van artikel 43 van de Natuurbeschermingswet? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Nee. Voor de pelsdierhouderijen die in werking zijn op basis van eenrechtsgeldige Natuurbeschermingswetvergunning dan wel waarvoor geen vergunningplicht geldt, is er momenteel geen aanleiding en mogelijkheid om vanuit onze bevoegdheid op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 handhavend op te treden.
3. Indien ja, hoe gaat u in dat geval handhaven?
Antwoord:
zie antwoorden op vragen 1 en 2.
4. Indien nertsenfokkerijen in overtreding zijn, welke maatregelen treft u dan en/of welke consequenties zijn hieraan verbonden?
Antwoord:
Als provincie kunnen wij alleen optreden bij overtredingen van de Natuurbeschermingswet. Indien overtredingen van de Natuurbeschermingswetvergunning worden geconstateerd, wordt hiertegen bestuurs- en/of strafrechtelijk handhavend opgetreden in overeenstemming met de landelijke handhavingsstrategie.
5. Indien boetes opgelegd gaan worden, om welke bedragen gaat het dan en op basis waarvan worden de bedragen bepaald?
Antwoord:
zie het antwoord op vraag 4.
6. Indien niet de provincie aan zet is bij het intrekken van de vergunningen, bent u dan bereid om bij het Rijk of de Brabantse gemeenten aan te dringen op het intrekken van de vergunning, dan wel, terugdraaien van de ontwikkeling?
Antwoord:
Nee, wij zijn niet bereid om bij het Rijk of Brabantse gemeenten aan te dringen op het intrekken van de vergunning of het terugdraaien van de ontwikkeling. Het is een zaak van het Rijk en wij vertrouwen er op dat zij hun taak naar behoren uitvoeren. De staatssecretaris van Economische Zaken geeft bij brief van 11 december 2015 aan de Tweede Kamer1 een overzicht van de huidige stand van zaken over de acties die inmiddels zijn ondernomen in het kader van de Wet verbod pelsdierhouderij. Wij werken ‘con amore’ mee aan de afbouw van de sector. Wij zien nu geen aanleiding om in de richting van het Rijk of de Brabantse gemeenten aan te dringen op een andere lijn.
Gedeputeerde Staten van Noord Brabant,
de voorzitter, de secretaris,
prof. dr. W.B.H.J. van de Donk mw. ir. A.M. Burger
Interessant voor jou
Vragen over het vangen en verplaatsen van bevers
Lees verderVragen over de ondertoezichtstelling van Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant
Lees verder