Vragen over vervuiling van opper­vlak­te­water door lozingen van mest­ver­wer­kings­in­stal­laties


Indiendatum: nov. 2015

Schriftelijke vragen van de Statenfractie van de Partij voor de Dieren aan het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant betreffende vervuiling van oppervlaktewater door lozingen van mestverwerkingsinstallaties.


Geacht college,

30 september luidden zes waterschappen de noodklok over lozingen door mestverwerkingsinstallaties (MVI’s) die het oppervlakte water vervuilen met o.a. resistente bacteriën. De waterschappen doen een beroep op de Rijksoverheid om het lozingenbeleid voor de MVI's te uniformeren en te borgen in nationaal waterbeleid. Aangezien het hier om de kwaliteit van het oppervlaktewater gaat, zien wij hierin echter ook een verantwoordelijkheid van de provincie(s).

In het ontwerp-Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021 (PMWP) staat het volgende:
"De kwaliteit van het oppervlaktewater is beter dan tien jaar geleden. De maatregelen die we de afgelopen jaren in het kader van de Europese Kaderrichtlijn Water hebben uitgevoerd, hebben succes. Maar net als in het ondiepe grondwater worden de normen van de Kaderrichtlijn Water nog steeds overschreden als het gaat om meststoffen en zware metalen." (pp. 11-12)

In het PMWP is ook te lezen dat het een rol van de provincie is om doelen voor ecologie en biologie ondersteunende parameters (onder meer nutriënten) vast te leggen voor de oppervlaktewateren. Ook moeten hiervoor maatregelen genomen worden in uitvoeringsprogramma’s en moet er gemonitord worden door de provincie. Dit is verplicht in het kader van de Kaderrichtlijn Water (KRW). In de PMWP is echter ook te lezen dat de waterschappen in hun waterbeheerplannen maatregelen moeten opnemen voor de oppervlaktewaterlichamen. Dit komt op ons over als een tegenstrijdigheid. Vandaar dat wij onderstaande vragen hebben aan u.

1. Welke overheid of overheden (gemeente, provincie, waterschap, rijksoverheid) heeft of hebben uiteindelijk de eindverantwoordelijkheid over de kwaliteit van het oppervlaktewater? Bij gedeelde verantwoordelijkheid: welke overheid heeft welke verantwoordelijkheid en waar heeft de provincie een eindverantwoordelijkheid in?

2. In het geval van gedeelde verantwoordelijkheid over de kwaliteit van het oppervlaktewater:
a) zijn de gestelde doelen, eisen, voorwaarden, criteria, etc. in lijn met elkaar? Zo nee, waarom niet en wat zijn tegenstrijdige doelen, eisen, voorwaarden en/of criteria?
b) is de gedeelde verantwoordelijkheid en de eventueel aanwezige meerduidige beleid bekend bij de omgevingsdiensten, in het kader van vergunningverlening, toezicht en handhaving? Zo nee, waarom niet?

3. Vind er coördinatie plaats indien er sprake is van verschillende vergunningen en/of ontheffingen (verleend door verschillende overheden) die (indirect) betrekking hebben op lozingen van MVI’s? Zo ja, welke instantie is hierin leidend? Zo nee, waarom niet?

4. Klopt het dat de waterschappen in hun waterbeheerplannen maatregelen moeten opnemen voor de oppervlaktewaterlichamen? Zo ja, hoe staat dit qua verantwoordelijkheid in verhouding met de plicht van de provincie om maatregelen te nemen?

5. Wij hebben begrepen dat de waterschappen de lozingsvergunningen verlenen. In hoeverre heeft de provincie invloed op dit proces, in het kader van de verantwoordelijkheid die de provincie draagt over de door de provincie zelf gestelde doelen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater?

6. Wordt het halen van de door de provincie gestelde doelen bemoeilijkt doordat de waterschappen lozingsvergunningen verlenen (waar de provincie geen invloed op heeft)? Zo ja, wat zou hiertegen gedaan kunnen worden? Zo nee, waarom niet?

7. Uit beantwoording van vragen die de fractie van GroenLinks onlangs heeft gesteld over dit onderwerp, maken wij op dat u inzicht heeft in de lopende trajecten en verleningen van lozingsvergunningen voor MVI’s in Brabant. Kunt u ons aangeven om hoeveel trajecten in Brabant het gaat, om welke MVI’s het gaat en welke voorwaarden er gelden? Zo nee, waarom niet?

8. Welke instantie is verantwoordelijk voor het toezicht op nakoming van de voorwaarden die in lozingsvergunningen van MVI’s zijn gesteld?

9. Met welke frequentie wordt gecontroleerd op nakoming van de voorwaarden en op welke aspecten (bijv. antibiotica, temperatuur van het lozingswater, etc.) wordt gecontroleerd?

10. Heeft de provincie, als verantwoordelijke instantie voor de kwaliteit van het oppervlaktewater, inzicht in en invloed op het toezicht op lozingen door MVI’s? Zo ja, met welke intensiteit wordt er toezicht gehouden en wat wordt door toezichthouders gecontroleerd? Zo nee, waarom niet?

11. Heeft de provincie zicht op potentiële risico’s voor de volksgezondheid en de van oppervlaktewater afhankelijke ecosystemen die lozingen door MVI’s tot gevolg hebben? Zo ja, wat zijn deze risico’s, welke stoffen veroorzaken deze risico’s en welke opties zijn er om deze risico’s te vermijden of te verkleinen? Zo nee, waarom niet?

Wij vernemen graag uw reactie.

Met vriendelijke groet,

Marco van der Wel
Partij voor de Dieren

Indiendatum: nov. 2015
Antwoorddatum: 8 dec. 2015

Wij beantwoorden deze vragen als volgt.


1. Welke overheid of overheden (gemeente, provincie, waterschap, rijksoverheid) heeft of hebben uiteindelijk de eindverantwoordelijkheid over de kwaliteit van het oppervlaktewater? Bij gedeelde verantwoordelijkheid: welke overheid heeft welke verantwoordelijkheid en waar heeft de provincie een eindverantwoordelijkheid in?

Antwoord: Vanuit de EU gezien is de rijksoverheid eindverantwoordelijk voor het behalen van de kwaliteitsdoelstellingen in wateren die vallen onder het regime van de Kaderrichtlijn Water (de grond- en oppervlaktewaterlichamen). De maatregelen die voor het halen van doelen genomen moeten worden zijn de verantwoordelijkheid van het rijk (Rijkswateren en nationaal te nemen maatregelen als mestbeleid), de provincies (grondwater), waterschappen (regionale wateren) en gemeenten (stadswater). Voor de ‘overige wateren’ (de wateren die niet zijn aangewezen als waterlichaam) is er een gezamenlijke verantwoordelijkheid van provincie (stellen van doelen) en waterschappen (nemen van maatregelen) voor het realiseren van een goede kwaliteit.


2. In het geval van gedeelde verantwoordelijkheid over de kwaliteit van het oppervlaktewater:
a) zijn de gestelde doelen, eisen, voorwaarden, criteria, etc. in lijn met elkaar? Zo nee, waarom niet en wat zijn tegenstrijdige doelen, eisen, voorwaarden en/of criteria?
b) is de gedeelde verantwoordelijkheid en de eventueel aanwezige meerduidige beleid bekend bij de omgevingsdiensten, in het kader van vergunningverlening, toezicht en handhaving? Zo nee, waarom niet?

Antwoord: Ja, de kwaliteitseisen die gesteld worden aan het oppervlaktewater zijn afgestemd en in lijn met elkaar. En ja, dit is bekend bij alle betrokken partijen.


3. Vind er coördinatie plaats indien er sprake is van verschillende vergunningen en/of ontheffingen (verleend door verschillende overheden) die (indirect) betrekking hebben op lozingen van MVI’s? Zo ja, welke instantie is hierin leidend? Zo nee, waarom niet?

Antwoord: Ja, er vindt coördinatie plaats door de verantwoordelijke overheden. Het gaat hier om lozingsvergunningen van MVI’s. Deze vallen onder bevoegd gezag van waterschap (regionale wateren), Rijkswaterstaat (rijkswateren), of gemeente / provincie (vuilwaterriool).


4. Klopt het dat de waterschappen in hun waterbeheerplannen maatregelen moeten opnemen voor de oppervlaktewaterlichamen? Zo ja, hoe staat dit qua verantwoordelijkheid in verhouding met de plicht van de provincie om maatregelen te nemen?

Antwoord: Ja, de waterschappen moeten in hun waterbeheerplannen maatregelen opnemen voor de oppervlaktewaterlichamen. De provincie heeft de plicht tot het nemen van maatregelen met betrekking tot grondwater en niet van oppervlaktewateren.


5. Wij hebben begrepen dat de waterschappen de lozingsvergunningen verlenen. In hoeverre heeft de provincie invloed op dit proces, in het kader van de verantwoordelijkheid die de provincie draagt over de door de provincie zelf gestelde doelen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater?

Antwoord: Ja, de waterschappen zijn bevoegd gezag voor het verlenen van lozingsvergunning voor de regionale wateren. De provincie heeft geen invloed op de verlening van individuele lozingsvergunningen. De provincie is wel intensief betrokken geweest bij het opstellen van de beleidsregel die gebruikt wordt bij de vergunningverlening


6. Wordt het halen van de door de provincie gestelde doelen bemoeilijkt doordat de waterschappen lozingsvergunningen verlenen (waar de provincie geen invloed op heeft)? Zo ja, wat zou hiertegen gedaan kunnen worden? Zo nee, waarom niet?

Antwoord: Nee, waterschappen mogen enkel vergunningen voor nieuwe lozingen verlenen waarbij er geen achteruitgang in de waterkwaliteitsklasse (en in de laagste klasse geen absolute achteruitgang) wordt veroorzaakt en het behalen van het uiteindelijke kwaliteitsdoel niet belemmerd wordt. Dit principe uit de Kaderrichtlijn Water is in nationale wetgeving vast gelegd. Zie verder ook onze beantwoording van vraag 5.


7. Uit beantwoording van vragen die de fractie van GroenLinks onlangs heeft gesteld over dit onderwerp, maken wij op dat u inzicht heeft in de lopende trajecten en verleningen van lozingsvergunningen voor MVI’s in Brabant. Kunt u ons aangeven om hoeveel trajecten in Brabant het gaat, om welke MVI’s het gaat en welke voorwaarden er gelden? Zo nee, waarom niet?

Antwoord: Ja, het antwoord kunt u in de beantwoordingsbrief van 3 november 2015 vinden: ‘het getal 40 betreft niet al verleende vergunningen, maar is het aantal gestarte trajecten die kunnen leiden tot een vergunningverlening. Van betreffende 40 trajecten lopen er iets meer dan de helft in Brabant’’. In dezelfde beantwoordingsbrief is ook opgenomen dat er in Brabant een beleidsregel geldt voor MVI’s (zie ook bij vraag 5) en wordt gesteld ‘Met de eerder genoemde beleidsregel is in Brabant al een afdoende kader aanwezig’.


8. Welke instantie is verantwoordelijk voor het toezicht op nakoming van de voorwaarden die in lozingsvergunningen van MVI’s zijn gesteld?

Antwoord: Het bevoegd gezag als genoemd bij de beantwoording van vraag


9. Met welke frequentie wordt gecontroleerd op nakoming van de voorwaarden en op welke aspecten (bijv. antibiotica, temperatuur van het lozingswater, etc.) wordt gecontroleerd?

Antwoord: Controle op nakoming is een verantwoordelijkheid van de bevoegde gezagen (zie vraag 3). De vereiste zuivering volstaat om geen lozing te hebben van antibiotica. Tot op heden zijn er geen aanwijzingen dat controle hierop nodig is. Daarnaast vindt er maandelijkse controle plaats op onder andere het ammoniumgehalte door de lozer. Afhankelijk van zaken als omvang van de lozing en handhavingservaring in het verleden, neemt ook het waterschap periodiek een controlemonster.


10. Heeft de provincie, als verantwoordelijke instantie voor de kwaliteit van het oppervlaktewater, inzicht in en invloed op het toezicht op lozingen door MVI’s? Zo ja, met welke intensiteit wordt er toezicht gehouden en wat wordt door toezichthouders gecontroleerd? Zo nee, waarom niet?

Antwoord: Ja, vanuit de wettelijke rol als interbestuurlijk toezichthouder houdt de provincie toezicht op de naleving van de kwaliteitscriteria handhaving door de waterschappen bij de uitvoering van toezicht en handhaving van de Waterwet. Dit betreft procescriteria voor een doelmatige handhaving. De provincie houdt toezicht op de beleidscyclus beleidsplan, uitvoeringsprogramma en evaluatieverslag. De provincie houdt geen specifiek toezicht op de wijze van toezicht door waterschappen op lozingen door mestverwerkingsinstallaties. Het daadwerkelijke toezicht op de lozing valt onder het bevoegd gezag van de waterschappen en Rijkswaterstaat (zie ook beantwoording van vraag 3).


11. Heeft de provincie zicht op potentiële risico’s voor de volksgezondheid en de van oppervlaktewater afhankelijke ecosystemen die lozingen door MVI’s tot gevolg hebben? Zo ja, wat zijn deze risico’s, welke stoffen veroorzaken deze risico’s en welke opties zijn er om deze risico’s te vermijden of te verkleinen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord: Nee, risicobeoordeling in vergunningverlening en toezicht is een verantwoordelijkheid voor de waterschappen (zie vraag 5 en 6). Bovendien zijn er door toepassing van de eerder genoemde beleidsregel geen potentiële risico’s.


Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
voorzitter, secretaris,
prof. dr. W.B.H.J. van de Donk mw. ir. A.M. Burger

Interessant voor jou

Vragen over Bio Tech Park Brabant (BTPB)

Lees verder

Vragen over het vangen en verplaatsen van bevers

Lees verder

Help mee aan een betere wereld

    Word lid Doneer