Technische vragen over de 80%-versie van de Uitvoeringsagenda Mest
Indiendatum: 23 jun. 2022
Op pagina 6 van de Statenmededeling staat:
“Mestverwerking op de boerderij wordt steeds beter bereikbaar als gevolg van het beschikbaar komen van robuuste concept oplossingen en door een nieuwe SDE+++ regeling.”
Er zijn door de Tweede Kamer meerdere moties [deze en deze] aangenomen om mestvergisting uit te sluiten van SDE++-subsidies.
1. Hoe verhoudt deze uitspraak in de Statenmededeling zich tot de door de Tweede Kamer aangenomen moties? Is er informatie bekend dat mestvergisting niet wordt uitgesloten van SDE+++-subsidies (ondanks de door de Tweede Kamer opgedragen uitsluiting van SDE++-subsidies)?
Op pagina 7 van de Statenmededeling staat een alinea over het onderzoek n.a.v. motie M33. In bijlage 2 zijn de resultaten van dit onderzoek vermeld.
2. Klopt het dat tijdelijke vergunningen voor mestbewerking in deze 80%-versie van de UA niet als werkbare optie wordt gezien? Zo nee, in hoeverre kunnen tijdelijke vergunningen voor mestbewerking toch worden ingezet, zonder dat rechtsgang er voor zorgt dat de installaties toch langer dan 10 jaar in werking kunnen blijven?
3. Hoeveel investeringen moeten niet-biologische en niet-natuurinclusieve boeren gaan doen om ‘alle mest’ te bewerken? Zijn daar indicaties, kengetallen o.i.d. van te geven?
Op pagina 16 van deze 80%-versie van de UA staat:
“Dat vergt een strak plan voor de Uitvoeringsagenda Mest, waarin majeure belemmerende factoren voor omschakeling naar de nieuwe perspectieven moeten worden opgelost, waaronder: (…) doorbreken van de huidige inertie in de markt rond dierlijke mest (afvoer, verwerking, aanwending)”
4. Hoe kan de “huidige inertie in de markt rond dierlijke mest (afvoer, verwerking, aanwending)” doorbroken gaan worden; kan daarvoor bijvoorbeeld de onrendabele top door de overheid worden gedekt? Graag een toelichting over welke mogelijke opties er zijn.
Op pagina 20 van deze 80%-versie van de UA staat:
“Een akkerbouwer heeft de keuze uit meerdere bronnen voor organische stof. Dierlijke mest, groenbemesters, vanggewassen, gewasresten en stro zijn de belangrijkste bronnen van organische stof voor de bodem. Organische stof uit bewerkte dierlijk mest (met lage P) wordt dor bodemdeskundigen en vooruitstrevende akkerbouwers gezien als waardevolle bodemverbeteraar.”
Het lijkt er op dat in deze UA enkel aandacht is voor (de bemestingswaarde voor de bodem van) dierlijke mest, en niet voor plantaardige alternatieven als groenbemesting (het woord komt maar één keer voor) en/of menselijke ontlasting (waarover de Tweede Kamer een motie breed heeft aangenomen).
5. Is bij de opstelling van deze UA ook aandacht geweest voor de inzet van plantaardige bemesting en bemesting met menselijke ontlasting?
6. Is er informatie ingewonnen over succesvolle plantaardige bemesting bij organisaties als het Netwerk voor Biocyclische-Veganlandbouw en No Shit Food? Zo ja, welke en wat is daarvan meegenomen?
7. Klopt het dat deze 80%-versie van de UA totaal niet inzet op plantaardige bemesting en bemesting met menselijke ontlasting? Zo nee, waaruit blijkt dit?
Op pagina 30 van deze 80%-versie van de UA staan grafieken met prognoses over gewasbehoefte en saldo’s in 2030 in Brabant.
8. Zijn deze prognoses over gewasbehoefte en saldo’s in 2030 in Brabant ook te geven van de andere provincies en Nederland als geheel? Zo ja, dan ontvangen wij dat graag.
Op pagina 50 van deze 80%-versie van de UA staat:
“Mest is voor de productie van biogas (Groen Gas) een belangrijke grondstof.”
Wij hebben sterke vermoedens dat het energetisch rendement van mestvergisting nihil of zelfs negatief is. Uit de beperkte wetenschappelijke gegevens die hierover beschikbaar zijn, blijkt doorgaans dat co-vergisting daadwerkelijk onder de streep energie oplevert, juist dankzij de (grotendeels) plantaardige co-producten. Enkel mest lijkt met vergisting minder energie op te leveren dan dat er energie wordt verbruikt voor in ieder geval aanvoer en het vergistingsproces.
Wij hebben hierover op 11 januari 2022 technische vragen gesteld, maar deze konden niet beantwoord worden omdat er “een redelijk uitgebreid extra extern onderzoek voor nodig [is] om dit uit te zoeken”.
9. Ligt aan de stelling “Mest is voor de productie van biogas (Groen Gas) een belangrijke grondstof” een onderbouwend, wetenschappelijk onderzoek ten grondslag? Zo ja, waar kunnen wij dat onderzoek inzien?
Indiendatum:
23 jun. 2022
Antwoorddatum: 24 jun. 2022
Op pagina 6 van de Statenmededeling staat:
“Mestverwerking op de boerderij wordt steeds beter bereikbaar als gevolg van het beschikbaar komen van robuuste concept oplossingen en door een nieuwe SDE+++ regeling.”
Er zijn door de Tweede Kamer meerdere moties [deze en deze] aangenomen om mestvergisting uit te sluiten van SDE++-subsidies.
1. Hoe verhoudt deze uitspraak in de Statenmededeling zich tot de door de Tweede Kamer aangenomen moties? Is er informatie bekend dat mestvergisting niet wordt uitgesloten van SDE+++-subsidies (ondanks de door de Tweede Kamer opgedragen uitsluiting van SDE++-subsidies)?
Antwoord:
RVO heeft begin dit jaar de openstelling van de SDE++ 2022 aangekondigd. In de aanwijzingsregeling categorieën SDE++ 2022 is onder andere de hoofdcategorie ‘Hernieuwbaar gas’ opgenomen, waaronder de categorieën ‘Allesvergisting’ en ‘Monomestvergisting’ vallen. Voor bestaande installaties binnen deze categorieën wordt de mogelijkheid geopend voor subsidie voor een verlengde levensduur.
Op pagina 7 van de Statenmededeling staat een alinea over het onderzoek n.a.v. motie M33. In bijlage 2 zijn de resultaten van dit onderzoek vermeld.
2. Klopt het dat tijdelijke vergunningen voor mestbewerking in deze 80%-versie van de UA niet als werkbare optie wordt gezien? Zo nee, in hoeverre kunnen tijdelijke vergunningen voor mestbewerking toch worden ingezet, zonder dat rechtsgang er voor zorgt dat de installaties toch langer dan 10 jaar in werking kunnen blijven?
Antwoord:
Ja. Zie antwoord op motie M33-2022.
3. Hoeveel investeringen moeten niet-biologische en niet-natuurinclusieve boeren gaan doen om ‘alle mest’ te bewerken? Zijn daar indicaties, kengetallen o.i.d. van te geven?
Antwoord:
De investeringen verschillen per bedrijf. Dit kan variëren van niets tot enkele tonnen. Dit is onder andere afhankelijk van het aanwezige stalsysteem/bedrijfsysteem, bedrijfsomvang en de ligging.
Naast de investeringen zullen er op de veehouderijbedrijven ook opbrengsten (o.a. verwaarde mestproducten, biogas) en kostenbesparingen (o.a. afzet mestoverschot, luchtwassers, betere technische/economische resultaten, vervanging van kunstmest op het eigen bedrijf) zijn.
Op pagina 16 van deze 80%-versie van de UA staat:
“Dat vergt een strak plan voor de Uitvoeringsagenda Mest, waarin majeure belemmerende factoren voor omschakeling naar de nieuwe perspectieven moeten worden opgelost, waaronder: (…) doorbreken van de huidige inertie in de markt rond dierlijke mest (afvoer, verwerking, aanwending)”
4. Hoe kan de “huidige inertie in de markt rond dierlijke mest (afvoer, verwerking, aanwending)” doorbroken gaan worden; kan daarvoor bijvoorbeeld de onrendabele top door de overheid worden gedekt? Graag een toelichting over welke mogelijke opties er zijn.
Antwoord:
Experts verwachten dat de kostprijs van bemesten in de akkerbouw zal toenemen. De actuele situatie op de mestmarkt en de verwachte krimp van de veestapel resulteren nu al in een ander prijsbeeld. Dit leidt tot een andere marktpositie voor dierlijke mest en producten daaruit.
Daarnaast erkennen veel akkerbouwers dat hun huidige bemestingsstrategieën ten koste gaan van de bodemkwaliteit. Ze hebben behoefte aan geschikte producten en nieuwe regelgeving om de bodemkwaliteit te kunnen borgen.
Op pagina 20 van deze 80%-versie van de UA staat:
“Een akkerbouwer heeft de keuze uit meerdere bronnen voor organische stof. Dierlijke mest, groenbemesters, vanggewassen, gewasresten en stro zijn de belangrijkste bronnen van organische stof voor de bodem. Organische stof uit bewerkte dierlijk mest (met lage P) wordt dor bodemdeskundigen en vooruitstrevende akkerbouwers gezien als waardevolle bodemverbeteraar.”
Het lijkt er op dat in deze UA enkel aandacht is voor (de bemestingswaarde voor de bodem van) dierlijke mest, en niet voor plantaardige alternatieven als groenbemesting (het woord komt maar één keer voor) en/of menselijke ontlasting (waarover de Tweede Kamer een motie breed heeft aangenomen).
5. Is bij de opstelling van deze UA ook aandacht geweest voor de inzet van plantaardige bemesting en bemesting met menselijke ontlasting?
Antwoord:
Nee, we hebben niet naar meststoffen uit menselijke ontlasting gekeken.
Plantaardige bemesting staat nog in de kinderschoenen en kan pas op lange termijn een significante rol spelen in de brede transitie naar kringlooplandbouw.
6. Is er informatie ingewonnen over succesvolle plantaardige bemesting bij organisaties als het Netwerk voor Biocyclische-Veganlandbouw en No Shit Food? Zo ja, welke en wat is daarvan meegenomen?
Antwoord:
Ook wij volgen met interesse deze ontwikkelingen.
7. Klopt het dat deze 80%-versie van de UA totaal niet inzet op plantaardige bemesting en bemesting met menselijke ontlasting? Zo nee, waaruit blijkt dit?
Antwoord:
Ja, dat klopt.
De uitvoeringsagenda gaat uit van de mineralenbehoefte van de bodem en de plant. En maakt inzichtelijk hoe op basis van kringloopprincipes mineralen uit dierlijke mest waardevol ingezet kunnen worden. We sluiten andere waardevolle bronnen voor bemesting niet uit.
Op pagina 30 van deze 80%-versie van de UA staan grafieken met prognoses over gewasbehoefte en saldo’s in 2030 in Brabant.
8. Zijn deze prognoses over gewasbehoefte en saldo’s in 2030 in Brabant ook te geven van de andere provincies en Nederland als geheel? Zo ja, dan ontvangen wij dat graag.
Antwoord:
Ja, die zouden gemaakt kunnen worden. Dit vraagt de nodige inspanningen. Wel zijn al de nationale prognoses 2030 in de uitvoeringsagenda opgenomen en in bijlage 4 (rapport NCM).
Op pagina 50 van deze 80%-versie van de UA staat:
“Mest is voor de productie van biogas (Groen Gas) een belangrijke grondstof.”
Wij hebben sterke vermoedens dat het energetisch rendement van mestvergisting nihil of zelfs negatief is. Uit de beperkte wetenschappelijke gegevens die hierover beschikbaar zijn, blijkt doorgaans dat co-vergisting daadwerkelijk onder de streep energie oplevert, juist dankzij de (grotendeels) plantaardige co-producten. Enkel mest lijkt met vergisting minder energie op te leveren dan dat er energie wordt verbruikt voor in ieder geval aanvoer en het vergistingsproces.
Wij hebben hierover op 11 januari 2022 technische vragen gesteld, maar deze konden niet beantwoord worden omdat er “een redelijk uitgebreid extra extern onderzoek voor nodig [is] om dit uit te zoeken”.
9. Ligt aan de stelling “Mest is voor de productie van biogas (Groen Gas) een belangrijke grondstof” een onderbouwend, wetenschappelijk onderzoek ten grondslag? Zo ja, waar kunnen wij dat onderzoek inzien?
Antwoord:
Er zijn studies beschikbaar die de biogaspotentie uit dierlijke mest inzichtelijk hebben gemaakt.
Royal Haskoning DHV inventariseerde in 2019 de maximale potentie en huidige benutting van bio-energie en biomassa voor vergisting en verbranding voor de vier RES-regio's in Noord-Brabant. Berekend werd dat er in totaal bijna 450 miljoen m3 aardgas kan worden vervangen door (groen) gas uit vergisting. Hiervan zou ruim 300 miljoen m3 kunnen worden vervangen door productie van biogas uit mest.
Bron: Verkenning potentieel bio-energie RES-en Brabant, RHDHV, 2019.
Andere studies zijn te vinden in het artikel op de website van NCM over het Informatiedocument 'Groen gas: feiten en cijfers' van de NVDE, de Nederlandse Vereniging voor Duurzame Energie en het onderliggende document, dat daaraan als bijlage is toegevoegd.
Interessant voor jou
Technische vragen over import van mest vanuit België
Lees verderTechnische vragen over de Statenmededeling Actieplan Brabantse bomen
Lees verder