Vragen over de amper onder­bouwde raming van geur­uit­stoot door de bio-energie-centrale van VTTI in Tilburg en de gevolgen voor de omwo­nenden


Indiendatum: 1 sep. 2022

Geacht college,

Zoals bekend speelt er nogal wat rond de ‘bio-energie-installatie’ die momenteel aan de Vloeiveldweg in Tilburg wordt gerealiseerd. De eigenaar van de centrale, VTTI Bio-Energy Tilburg BV (VBT), wil de installatie op basis van een op 4 april 2018 verleende vergunning in werking zetten.

In december 2021 heeft TAUW in opdracht van VBT een rapport gepubliceerd dat was bedoeld als onderbouwing dat de geuremissie van de mestvergistings- en verwerkingsinstallatie uit de huidige vergunning juist is ingeschat. Op verzoek van de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (OMWB) heeft een adviseur geur en luchtkwaliteit van de Omgevingsdienst Brabant Noord (ODBN) het TAUW-rapport beoordeeld.

Op basis van een beroep op de Wet open overheid (Woo) is de correspondentie over dit rapport tussen beide omgevingsdiensten openbaar geworden. Zie de bijlage bij deze vragen voor de betreffende documenten.

De beoordeling van de ODBN liegt er niet om. De concept-versie van 4 februari 2022 barst van de geconstateerde tekortkomingen in het TAUW-rapport, én in de onderbouwing van het geuraspect in de onderliggende vergunning. Het is in het kader van de overzichtelijkheid te veel om hier op te sommen, gelukkig is het allemaal na te lezen in het concept-oordeel, waarin werd geconcludeerd:
“Op basis van de beschikbare informatie valt er eigenlijk niks zinnigs te zeggen over wat er aan geuremissie te verwachten is.”

Vanwege de ‘gevoeligheid’ is de definitieve versie van het advies qua bewoordingen wat milder. Nog steeds is de conclusie dat de geraamde uitstoot van de installatie een vrij wilde gok is:
“De geraamde geurvracht naar de luchtwasser is naar verwachting een onderschatting door het ontbreken van deelemissies. De geuremissie per processtap is elk op slechts één enkel kengetal gebaseerd dat niet is onderbouwd op bruikbaarheid en representativiteit. De raming is daarmee op een zwak fundament van referenties gebaseerd, die weinig zekerheid bieden dat het een realistische raming is.”
Of zoals de geuradviseur het in interne correspondentie verwoordde: “Als die emissie straks in de praktijk ongeveer blijkt te kloppen is dat meer geluk dan wijsheid.”

We hebben in het verleden al te maken gehad met luchtwassers op veestallen die in praktijk 2 tot 4 keer zoveel uitstoot doorlaten dan op papier. De eigenaren van de luchtwassers is niet direct iets te verwijten, omdat zij er vanuit gingen dat de gestelde rendementen kloppen. Zij hebben daardoor de luchtwassers niet hoeven aan te passen. De omgeving en omwonenden zitten echter wel met beduidend meer uitstoot van o.a. stank en stikstof dan wettelijk, ecologisch en/of maatschappelijk wenselijk is. Dat laatste is wat onze fractie betreft zeer onwenselijk en moet in het vervolg echt voorkomen worden.

Wij hebben daarom volgende vragen aan uw college.

1. Bent u het met ons eens dat – ook in het kader van het voorzorgsprincipe – het van groot belang is dat zeker is dat de emissiereductie van de bio-energie-installatie in aanbouw, in Tilburg, écht klopt, en dat er geen twijfel over mag bestaan dat normen niet worden overtreden voordat de installatie in werking treedt? Zo ja, hoe gaat u dit garanderen? Zo nee, waarom neemt u het risico en hoe verantwoordt u dat aan alle Brabanders die hierover hun zorgen kenbaar hebben gemaakt?

Ondanks het ODBN-advies stelt de OMWB dat wordt vastgehouden aan de vergunde emissie en dat het aan het bedrijf, VBT, is om daar aan te voldoen. We zien vaak dat er bij overtredingen van uitstootnormen een heel lang proces in gang wordt gezet, met mogelijke paden van legalisatie en maanden van tijd die worden gegund om de situatie in lijn met het vergunde te brengen. Maanden tot jaren van tijd waarin omwonenden en de omgeving met de gebakken peren zitten.

2. Kunnen de omwonenden er vanuit gaan dat zij in eerste instantie aan het kortste eind trekken indien er uitstoot-normen worden overschreden als de installatie inderdaad op basis van de niet-zekere raming in werking treedt? Zo nee, waarom niet en hoe kunt u dit garanderen?

3. Wat wordt er nu gedaan met het ODBN-advies, waar de ODBN in tijden van ondercapaciteit op verzoek van de OMWB veel tijd in heeft gestoken?

4. Is dit een normale gang van zaken; dat omgevingsdiensten elkaars expertise inroepen, maar het advies uiteindelijk negeren, al dan niet vanwege de ‘gevoeligheid’ van de casus?


Met vriendelijke groet,

Anne-Miep Vlasveld,
Partij voor de Dieren Noord-Brabant


Bijlage

Indiendatum: 1 sep. 2022
Antwoorddatum: 27 sep. 2022

Geacht college,

Zoals bekend speelt er nogal wat rond de ‘bio-energie-installatie’ die momenteel aan de Vloeiveldweg in Tilburg wordt gerealiseerd. De eigenaar van de centrale, VTTI Bio-Energy Tilburg BV (VBT), wil de installatie op basis van een op 4 april 2018 verleende vergunning in werking zetten.

In december 2021 heeft TAUW in opdracht van VBT een rapport gepubliceerd dat was bedoeld als onderbouwing dat de geuremissie van de mestvergistings- en verwerkingsinstallatie uit de huidige vergunning juist is ingeschat. Op verzoek van de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (OMWB) heeft een adviseur geur en luchtkwaliteit van de Omgevingsdienst Brabant Noord (ODBN) het TAUW-rapport beoordeeld.

Op basis van een beroep op de Wet open overheid (Woo) is de correspondentie over dit rapport tussen beide omgevingsdiensten openbaar geworden. Zie de bijlage bij deze vragen voor de betreffende documenten.

De beoordeling van de ODBN liegt er niet om. De concept-versie van 4 februari 2022 barst van de geconstateerde tekortkomingen in het TAUW-rapport, én in de onderbouwing van het geuraspect in de onderliggende vergunning. Het is in het kader van de overzichtelijkheid te veel om hier op te sommen, gelukkig is het allemaal na te lezen in het concept-oordeel, waarin werd geconcludeerd:
“Op basis van de beschikbare informatie valt er eigenlijk niks zinnigs te zeggen over wat er aan geuremissie te verwachten is.”

Vanwege de ‘gevoeligheid’ is de definitieve versie van het advies qua bewoordingen wat milder. Nog steeds is de conclusie dat de geraamde uitstoot van de installatie een vrij wilde gok is:
“De geraamde geurvracht naar de luchtwasser is naar verwachting een onderschatting door het ontbreken van deelemissies. De geuremissie per processtap is elk op slechts één enkel kengetal gebaseerd dat niet is onderbouwd op bruikbaarheid en representativiteit. De raming is daarmee op een zwak fundament van referenties gebaseerd, die weinig zekerheid bieden dat het een realistische raming is.”
Of zoals de geuradviseur het in interne correspondentie verwoordde: “Als die emissie straks in de praktijk ongeveer blijkt te kloppen is dat meer geluk dan wijsheid.”

We hebben in het verleden al te maken gehad met luchtwassers op veestallen die in praktijk 2 tot 4 keer zoveel uitstoot doorlaten dan op papier. De eigenaren van de luchtwassers is niet direct iets te verwijten, omdat zij er vanuit gingen dat de gestelde rendementen kloppen. Zij hebben daardoor de luchtwassers niet hoeven aan te passen. De omgeving en omwonenden zitten echter wel met beduidend meer uitstoot van o.a. stank en stikstof dan wettelijk, ecologisch en/of maatschappelijk wenselijk is. Dat laatste is wat onze fractie betreft zeer onwenselijk en moet in het vervolg echt voorkomen worden.

Wij hebben daarom volgende vragen aan uw college.

1. Bent u het met ons eens dat – ook in het kader van het voorzorgsprincipe – het van groot belang is dat zeker is dat de emissiereductie van de bio-energie-installatie in aanbouw, in Tilburg, écht klopt, en dat er geen twijfel over mag bestaan dat normen niet worden overtreden voordat de installatie in werking treedt? Zo ja, hoe gaat u dit garanderen? Zo nee, waarom neemt u het risico en hoe verantwoordt u dat aan alle Brabanders die hierover hun zorgen kenbaar hebben gemaakt?

Antwoord:
Wij hebben in de vergunning de daadwerkelijke maximale geuremissie (die voldoet aan de huidige inzichten) dwingend voorgeschreven. Het bedrijf dient zich hier altijd aan te houden. Wij zien hierop toe en treden indien nodig handhavend op.
Naar aanleiding van de verzoeken tot intrekking hebben wij, zoals gebruikelijk, de bij de aanvraag om de vigerende Wabo-vergunning overgelegde gegevens aangaande geur opnieuw tegen het licht gehouden.
Bij deze beoordeling komen wij tot de conclusie dat de geurvracht naar de luchtwasser mogelijk hoger kan zijn dan ten tijde van vergunningverlening aangenomen. De werkelijke emissie en het geurverwijderingsrendement kan echter pas worden vastgesteld na realisatie van de luchtwasser en metingen hieraan. Om zoveel mogelijk zekerheden aan de voorkant in te bouwen en het niet op handhaving aan te laten komen hebben wij een aantal aanvullende acties ingezet. De huidige vergunning passen wij ambtshalve aan door hierin een monitoringsverplichting en een klachtenprotocol voor te schrijven. De vergunninghouder heeft de te realiseren luchtwasser opnieuw gedimensioneerd.
Uit de nadere beoordeling van die stukken blijkt dat de luchtwasser een rendement van 90% dient te halen bij een factor twee hogere geurvracht. De uitgangspunten van de te bouwen luchtwasser hebben wij voorgelegd aan een extern deskundige. Op basis van die beoordeling wordt een rendement van 80% haalbaar geacht, echter een rendement van 90% is zeer onzeker. Vanwege deze onzekerheid heeft de vergunninghouder op ons verzoek in beeld gebracht of en zo ja welke aanvullende maatregelen getroffen kunnen worden indien mocht blijken dat toch niet aan de geurnorm voldaan wordt.
Voorbeelden van mogelijke maatregelen zijn technische aanpassingen aan de bron om geuremissie naar de luchtwasser te voorkomen, aanpassingen aan de stoffilters, het vergroten van was-capaciteit van de bestaande wastrappen en extra wastrappen of aanvullende reinigingstechnieken na de bestaande luchtwassers. Ook deze aanvullende maatregelen zijn door ons beoordeeld en worden haalbaar geacht. Het bedrijf heeft schriftelijk bevestigd deze maatregelen indien nodig te realiseren. Gezien de harde emissienorm en de toezeggingen van het bedrijf kunnen we vervolgens snel maatregelen afdwingen, indien blijkt dat niet voldaan kan worden aan de vergunde geuremissie.
Ondanks het feit dat het bedrijf geen zekerheid biedt door een nadere uitwerking van de luchtwassers met een rendement van 90%, konden wij niet voldoende aannemelijk maken dat het voldoen aan de vergunde emissienorm níet mogelijk is. Op basis hiervan zal het intrekken van de vergunning niet houdbaar zijn. Daarnaast hebben we voldoende borging in de vergunning door de opgenomen harde emissienorm. Dit samen met de schriftelijke toezegging van de vergunninghouder geeft ons voldoende zekerheid en mogelijkheden om tijdig en adequaat op te treden bij een (dreigende) overschrijding van de geurnormen.


Ondanks het ODBN-advies stelt de OMWB dat wordt vastgehouden aan de vergunde emissie en dat het aan het bedrijf, VBT, is om daar aan te voldoen. We zien vaak dat er bij overtredingen van uitstootnormen een heel lang proces in gang wordt gezet, met mogelijke paden van legalisatie en maanden van tijd die worden gegund om de situatie in lijn met het vergunde te brengen. Maanden tot jaren van tijd waarin omwonenden en de omgeving met de gebakken peren zitten.

2. Kunnen de omwonenden er vanuit gaan dat zij in eerste instantie aan het kortste eind trekken indien er uitstoot-normen worden overschreden als de installatie inderdaad op basis van de niet-zekere raming in werking treedt? Zo nee, waarom niet en hoe kunt u dit garanderen?

Antwoord:
Nee, zie de beantwoording van vraag 1. Zoals hierboven aangegeven hebben wij voldoende handvaten om direct handhavend op te treden. Wij handelen in dat geval conform de door ons vastgestelde Landelijke Handhavingsstrategie.


3. Wat wordt er nu gedaan met het ODBN-advies, waar de ODBN in tijden van ondercapaciteit op verzoek van de OMWB veel tijd in heeft gestoken?

Antwoord:
Het advies van de ODBN maakt onderdeel uit van de beoordeling van de intrekkingsverzoeken. Er is, na het advies van de ODBN, opdracht verstrekt voor een second opinion door een extern bureau. Alle adviezen tezamen hebben geleid tot de conclusie zoals die in de beantwoording van vraag 1 is weergegeven. Dit heeft geresulteerd in de ontwerpbeschikking op de verzoeken tot intrekking, zoals deze inmiddels ter inzage is gelegd.


4. Is dit een normale gang van zaken; dat omgevingsdiensten elkaars expertise inroepen, maar het advies uiteindelijk negeren, al dan niet vanwege de ‘gevoeligheid’ van de casus?

Antwoord:
Ja, het is gebruikelijk dat de omgevingsdiensten elkaars expertise inroepen daar waar dat nodig geacht wordt. De 3 Brabantse omgevingsdiensten werken immers allen voor de provinciale opdracht. Zoals bij de beantwoording van vraag 3 is vermeld, is het advies van de ODBN niet genegeerd. Het advies van de ODBN is mede de aanleiding geweest om nog nader onderzoek te doen naar de geuraspecten, waaronder de inzet van de extern deskundige.

Interessant voor jou

Technische vragen over Bijdrageregeling `Grote Oogst` in het kader van versnelling verduurzaming bedrijventerreinen

Lees verder

Technische vervolgvragen over Bijdrageregeling `Grote Oogst` in het kader van versnelling verduurzaming bedrijventerreinen

Lees verder

Help mee aan een betere wereld

    Word lid Doneer