Vragen over de groeipotentie van de veestapel door nog ongebruikte vergunningen
Indiendatum: jan. 2018
Schriftelijke vragen van de Statenfractie van de Partij voor de Dieren aan het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant betreffende de groeipotentie van de veestapel door nog ongebruikte vergunningen.
Geacht college,
Stichting Mens, Dier & Peel stelt op basis van een vergelijk tussen verleende vergunningen en CBS-cijfers dat de Brabantse veestapel nog een behoorlijke uitbreidingsruimte heeft. Zo zou het aantal gehouden varkens uitgebreid kunnen worden van 6 miljoen naar 6,8 miljoen, een stijging van 13 procent. Voor pluimvee zou gelden dat er een stijging van 58 procent, naar 44,5 miljoen gehouden dieren mogelijk is en voor rundvee gaat het om een stijging van 75 procent, naar 1,2 miljoen dieren.
Naar aanleiding van deze berichtgeving hebben wij aan u de volgende vragen.
1. Bent u het met ons eens dat een dergelijk groei van de veestapel vanwege de negatieve effecten op natuur, milieu en gezondheid ongewenst is? Zo nee, waarom niet?
2. Kloppen, volgens u, de cijfers over latente ruimte voor het aantal extra te houden dieren van stichting Mens, Dier & Peel in hoofdlijnen?
3. Indien “nee” op vraag 2, kunt u een overzicht overleggen van de aantallen gehouden en vergunde dieren in Brabant, onderverdeeld per diersoort en per stalderingsgebied? Zo nee, waarom niet?
4. Wat zijn volgens u redenen voor veehouders om de verleende ruimte van vergunningen niet (in geheel) in gebruik te nemen?
5. Wat zijn de effecten van de groeipotentie van de veestapel, door op de plank liggende vergunningen, op de stikstofemissie en dus de stikstofdepositie?
6. Wat zijn de effecten van de groeipotentie van de veestapel, door op de plank liggende vergunningen, op de lucht- en waterkwaliteit in Brabant?
7. Wat zijn de effecten van de groeipotentie van de veestapel, door op de plank liggende vergunningen, op de (beleving van) overlast voor bewoners van het buitengebied?
8. Wat zijn de effecten van de groeipotentie van de veestapel, door op de plank liggende vergunningen, op de gezondheidsrisico’s voor bewoners van het buitengebied?
9. Wat zijn de effecten van de groeipotentie van de veestapel, door op de plank liggende vergunningen, op het Brabantse mestoverschot?
10. Ongeacht of u hiertoe bereid bent: welke remmende maatregelen kunt u inzetten om de groeipotentie van de veestapel door ingebruikneming van op de plank liggende vergunningen in te perken?
11. Bent u bereid deze maatregelen te nemen? Zo ja, op welke termijn en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Voor staldering geldt dat staloppervlakte van een sanerende veehouder alleen voor uitbreiding ingezet mag worden indien deze oppervlakte “op 17 maart 2017 en de daaraan voorafgaande drie jaar legaal en onafgebroken bedrijfsmatig [is] gebruikt voor de Hokdierhouderij”.
12. Hoe sluit u uit dat voor uitbreiding gebruik wordt gemaakt van staloppervlakte van een ‘sanerende’ veehouderij die de drie jaren voorafgaand aan 17 maart 2017 weliswaar de benodigde vergunningen had voor het houden van dieren, maar deze in werkelijkheid niet heeft gehouden?
13. Houdt u met het uitgeven van ontwikkelruimte uit het Programma Aanpak Stikstof (PAS) rekening met het feit dat er vergunde, maar nog niet gebruikte uitbreidingsruimte bestaat?
In november is begonnen met een pilot waarin benutting van PAS-vergunningen (vergunning Wet natuurbescherming) wordt gecontroleerd, o.a. in Brabant. “Als boeren de vergunde activiteit niet binnen 2 jaar uitvoeren, kan het niet-gebruikte deel van de vergunde ontwikkelruimte worden ingetrokken.”
14. Overweegt u, nu bekend is geworden in welke mate vergunningen in de veehouderij niet volledig benut worden, om ook oudere Natuurbeschermingswet-vergunningen (dat wil zeggen: vergunningen van voordat de PAS in werking trad) te controleren?
15. Welke instantie gaat de vergunningen in Brabant controleren?
Met vriendelijke groet,
Marco van der Wel,
Partij voor de Dieren
Indiendatum:
jan. 2018
Antwoorddatum: 30 jan. 2018
Wij beantwoorden deze vragen als volgt.
1. Bent u het met ons eens dat een dergelijk groei van de veestapel vanwege de negatieve effecten op natuur, milieu en gezondheid ongewenst is? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Ja.
2. Kloppen, volgens u, de cijfers over latente ruimte voor het aantal extra te houden dieren van stichting Mens, Dier & Peel in hoofdlijnen?
Antwoord:
Wij weten niet welke bronnen de stichting Mens, Dier & Peel heeft gebruikt voor haar berekeningen en wij kunnen daardoor geen uitspraak doen over de door hen gebruikte cijfers. In hoofdlijnen klopt het dat op basis van latente ruimte een groei mogelijk is in dieraantallen.
3. Indien “nee” op vraag 2, kunt u een overzicht overleggen van de aantallen gehouden en vergunde dieren in Brabant, onderverdeeld per diersoort en per stalderingsgebied? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Met het BVB (Bestand Veehouderij Bedrijven) zijn wij op de hoogte van het aantal vergunde dieren per locatie. Wij hebben zelf niet de beschikking over het aantal gehouden dieren per locatie. Die cijfers heeft enkel het RVO (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland).
4. Wat zijn volgens u redenen voor veehouders om de verleende ruimte van vergunningen niet (in geheel) in gebruik te nemen?
Antwoord:
Hiervoor zijn uiteenlopende redenen. Naast onder andere wettelijke beperkingen spelen ook persoonlijke overwegingen, marktprijzen en financiële mogelijkheden, van de ondernemer een belangrijke rol.
5. Wat zijn de effecten van de groeipotentie van de veestapel, door op de plank liggende vergunningen, op de stikstofemissie en dus de stikstofdepositie?
Antwoord:
Aangezien wij niet weten wat de groeipotentie is, kunnen wij geen uitspraak doen over stikstofemissie en stikstofdepositie. Wij achten een groeipotentie zoals geschetst niet realistisch door diverse wettelijke beperkingen, zoals dierrechten en fosfaatrechten. Voor een uitspraak over de emissie en depositie moet je ook precies weten welke staltechniek wordt toegepast en wat de locatie van een stal is ten opzichte van een natuurgebied. Over het algemeen achten wij een toename van alle emissies zoals stikstof, fijnstof en geur, maar ook mest ongewenst vanwege de effecten op natuur, lucht- en waterkwaliteit en daarmee de gezondheid van de Brabantse burger.
6. Wat zijn de effecten van de groeipotentie van de veestapel, door op de plank liggende vergunningen, op de lucht- en waterkwaliteit in Brabant?
Antwoord:
Zie antwoord vraag 5.
7. Wat zijn de effecten van de groeipotentie van de veestapel, door op de plank liggende vergunningen, op de (beleving van) overlast voor bewoners van het buitengebied?
Antwoord:
Zie antwoord vraag 5.
8. Wat zijn de effecten van de groeipotentie van de veestapel, door op de plank liggende vergunningen, op de gezondheidsrisico’s voor bewoners van het buitengebied?
Antwoord:
Zie antwoord vraag 5.
9. Wat zijn de effecten van de groeipotentie van de veestapel, door op de plank liggende vergunningen, op het Brabantse mestoverschot?
Antwoord:
Zie antwoord vraag 5.
10. Ongeacht of u hiertoe bereid bent: welke remmende maatregelen kunt u inzetten om de groeipotentie van de veestapel door ingebruikneming van op de plank liggende vergunningen in te perken?
Antwoord:
Wij kunnen de vergunningen voor de Wet natuurbescherming (al dan niet gedeeltelijk) intrekken of wijzigen indien toebedeelde ontwikkelingsruimte voor het houden van dieren in het kader van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) binnen twee jaar niet is gerealiseerd.
Wij zijn voor circa veertig veehouderijen bevoegd gezag voor de Wabo. Het deel van de Wabo-vergunning dat drie jaar niet gebruikt is, kan door ons actief worden ingetrokken.
11. Bent u bereid deze maatregelen te nemen? Zo ja, op welke termijn en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Ja, wij voeren reeds een actief intrekkingsbeleid. Wij attenderen gemeenten in voorkomende gevallen ook op hun intrekkingsmogelijkheid op grond van de Wabo. Recent zijn we gestart met de controles op benutting van de PAS-ontwikkelingsruimte en voeren wij een actief intrekkingsbeleid ten aanzien van de Wet natuurbeschermingsvergunning.
12. Hoe sluit u uit dat voor uitbreiding gebruik wordt gemaakt van staloppervlakte van een ‘sanerende’ veehouderij die de drie jaren voorafgaand aan 17 maart 2017 weliswaar de benodigde vergunningen had voor het houden van dieren, maar deze in werkelijkheid niet heeft gehouden?
Antwoord:
Zoals gezegd streven wij ernaar, via een actief intrekkingsbeleid, om dit soort situaties te voorkomen. Daarnaast bepaald de Verordening ruimte dat de oppervlakte dierenverblijf binnen stalderingsgebieden niet mag toenemen. Bij een verzoek om stalderingsbewijs dienen de aantallen gehouden dieren - conform de peildatum die in de verordening ruimte is opgenomen - aangeleverd te worden.
13. Houdt u met het uitgeven van ontwikkelruimte uit het Programma Aanpak Stikstof (PAS) rekening met het feit dat er vergunde, maar nog niet gebruikte uitbreidingsruimte bestaat?
Antwoord:
Nee.
14. Overweegt u, nu bekend is geworden in welke mate vergunningen in de veehouderij niet volledig benut worden, om ook oudere Natuurbeschermingswetvergunningen (dat wil zeggen: vergunningen van voordat de PAS in werking trad) te controleren?
Antwoord:
Nee. De door u genoemde landelijke pilot heeft geen betrekking op oudere Natuurbeschermingswetvergunningen. Vanaf januari 2018 starten de omgevingsdiensten in het kader van deze pilot - in opdracht van ons - met het controleren van Wet natuurbeschermingsvergunningen die vanaf 1 juli 2015 zijn verleend met de start van het PAS. Hierdoor wordt ervaring opgebouwd met het toezicht op de 2 jaar-termijn uit de Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant. Deze regel is verbonden aan het toedelen van ontwikkelingsruimte binnen het PAS. Veehouderijbedrijven die een ‘PAS’-vergunning met een beroep op ontwikkelingsruimte aanvragen leggen het grootste beslag op deze ruimte. Daarom is het wenselijk om de aandacht in eerste instantie op deze groep te richten. Naar verwachting wordt door deze actie de meeste gereserveerde én niet gebruikte ontwikkelingsruimte teruggebracht in het systeem.
15. Welke instantie gaat de vergunningen in Brabant controleren?
Antwoord:
De omgevingsdiensten controleren de vergunningen.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
de voorzitter, de secretaris,
prof. dr. W.B.H.J. van de Donk drs. M.J.A. van Bijnen MBA
Wij staan voor:
Wij zijn tegen:
Interessant voor jou
Vragen over uitspraken van gedeputeerde Spierings in het ED aangaande het landbouwbeleid
Lees verderVragen over urgentiegebied Voorste Heistraat - Heikant in Oirschot
Lees verder