Vragen over de toekom­stige werking van de PAS en vergun­ning­ver­lening voor de veehou­derij


Indiendatum: apr. 2014

Schriftelijke vragen van de Partij voor de Dieren Statenfractie Noord-Brabant aan het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant betreffende de toekomstige werking van de PAS en vergunningverlening voor de veehouderij.


Geacht college,

Op 25 april wordt in de commissie economische Zaken en Bestuur de kwaliteit van de vergunningverlening door de provincie Noord-Brabant besproken. Ook treedt de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) binnenkort in werking. Dit heeft bij ons geleid tot de volgende vragen.

Voor het aantal te ontvangen en afgehandelde vergunningaanvragen in 2014 en daarna, is rekening gehouden met het positieve effect van de PAS. De PAS introduceert een drempelwaarde, waaronder geen sprake meer zal zijn van een vergunningplicht.

1. Met betrekking tot eerdere berichtgeving (maart 2014) over het mogelijk verhogen van de drempelwaarde in de PAS, wat is de balans tussen de vergunningplicht boven een bepaalde drempelwaarde en de vermindering van de uitstoot van stikstof uit de veehouderij?

2. Geldt de drempelwaarde ook voor veehouderijen die vanaf 19 juni 1994 of 7 december 2004 vergunningplichtig zijn, maar nog niet de nodige vergunning hebben? Zo ja, waarom?

3. Is er een ‘plan B’ wanneer de PAS niet werkbaar blijkt te zijn, zodat het proces van vergunningverlening op grond van de Natuurbeschermingswet toch kan worden afgerond binnen de daarvoor gestelde termijn? Zo ja, wat is uw alternatief voor de PAS?

Als de stikstofdepositiebank niet direct de stikstofrechten kan vrijgeven die benodigd zijn voor een Natuurbeschermingswetvergunning, kiest een ondernemer er vaak voor om te wachten tot er weer rechten beschikbaar zijn uit de depositiebank.

4. Hoe lang kan een dergelijke wachtperiode voortduren?

5. Wordt de vergunningaanvraag in een dergelijk geval onbeperkt aangehouden tot er weer rechten beschikbaar zijn in de depositiebank? Zo nee, na hoeveel tijd moet er een nieuwe aanvraag worden gedaan?

In het document over de kwaliteit van vergunningverlening staat dat indien het bevoegd gezag goedkeuring heeft verleend, bij wijze van proef de vergunninghouder andere dan in de vigerende vergunning opgenomen technische installaties en/of alternatieve grond-, hulp-, of brandstoffen mag toepassen. Op deze manier heeft een bedrijf de mogelijkheid om hierop te innoveren.

6. Binnen welk tijdsbestek moet uit een dergelijke proef blijken dat de installaties of alternatieve stoffen wel of niet leiden tot innovatie?

7. Welke criteria heeft u om te concluderen of een proef wel of niet geslaagd is?

8. Wat gebeurt er met de buiten de vigerende vergunning toegepaste installaties en stoffen als blijkt dat de proef niet leidt tot innovaties?

9. Moet de vergunninghouder een nieuwe vergunning aanvragen voor de buiten de vigerende vergunning toegepaste installaties of stoffen als blijkt dat de proef wel leidt tot innovatie?
Zo nee, waarom niet?

10. Wordt het vastgelegd welke buiten de vigerende vergunning toegestane installaties en alternatieve stoffen er in het bedrijf worden toegepast? Zo ja, waar? Zo nee, waarom niet?

Wij vernemen graag uw reactie.


Met vriendelijke groet,

ir. Marco van der Wel
Partij voor de Dieren

Indiendatum: apr. 2014
Antwoorddatum: 13 mei 2014

Wij beantwoorden deze vragen als volgt.


Voor het aantal te ontvangen en afgehandelde vergunningaanvragen in 2014 en daarna, is rekening gehouden met het positieve effect van de PAS. De PAS introduceert een drempelwaarde, waaronder geen sprake meer zal zijn van een vergunningplicht.

1. Met betrekking tot eerdere berichtgeving (maart 2014) over het mogelijk verhogen van de drempelwaarde in de PAS, wat is de balans tussen de vergunningplicht boven een bepaalde drempelwaarde en de vermindering van de uitstoot van stikstof uit de veehouderij?

Antwoord: Het instellen van een drempelwaarde in het kader van de PAS heeft geen consequenties voor de vermindering van de uitstoot van stikstof uit de veehouderij. Op basis van de PAS ontstaat ontwikkelruimte voor economische ontwikkelingen, waaronder uitbreidingen van veehouderijen. Deze ontwikkelruimte is verdisconteerd in de daling van de uitstoot van stikstof die de PAS berekent. Bij het verlenen van een natuurbeschermingswetvergunning voor de uitbreiding van een veehouderij wordt ontwikkelruimte uitgegeven. Voor alle ontwikkelingen onder de drempelwaarde wordt geen ontwikkelruimte uitgegeven, er wordt immers geen vergunning verleend. In plaats daarvan wordt op voorhand ontwikkelruimte onttrokken aan de totale ontwikkelruimte die via de PAS ontstaat. Per saldo leidt een drempelwaarde dus niet tot meer of minder ontwikkelruimte en dus ook niet tot meer of minder uitstoot van stikstof.
Daarbij komt dat alle veehouderijen in Brabant moeten voldoen aan de emissieeisen vanuit de verordening ‘stikstof en Natura2000 Noord-Brabant’. Dit is niet gekoppeld aan een vergunningplicht.


2. Geldt de drempelwaarde ook voor veehouderijen die vanaf 19 juni 1994 of 7 december 2004 vergunningplichtig zijn, maar nog niet de nodige vergunning hebben? Zo ja, waarom?

Antwoord: De verwachting is dat de drempelwaarde ook zal gelden voor veehouderijen die zich sinds deze data hebben ontwikkeld, maar nog niet over een natuurbeschermingswetvergunning beschikken. In de PAS of de Natuurbeschermingswet wordt voor deze bedrijven namelijk geen uitzondering gemaakt.


3. Is er een ’plan B’ wanneer de PAS niet werkbaar blijkt te zijn, zodat het proces van vergunningverlening op grond van de Natuurbeschermingswet toch kan worden afgerond binnen de daarvoor gestelde termijn? Zo ja, wat is uw alternatief voor de PAS?

Antwoord: Nee, als de PAS in de praktijk niet werkbaar zou blijken, zal worden teruggevallen op de huidige wijze van vergunningverlening. Veehouderijen kunnen zich dan alleen verder ontwikkelen als de emissie niet toeneemt, of er wordt gesaldeerd.


Als de stikstofdepositiebank niet direct de stikstofrechten kan vrijgeven die benodigd zijn voor een Natuurbeschermingswetvergunning, kiest een ondernemer er vaak voor om te wachten tot er weer rechten beschikbaar zijn uit de depositiebank.

4. Hoe lang kan een dergelijke wachtperiode voortduren?

Antwoord: Na de uitspraak van de Raad van State op 13 november 2013 hebben wij besloten de depositiebank niet meer te gebruiken. Er is om die reden geen sprake van wachttijden.


5. Wordt de vergunningaanvraag in een dergelijk geval onbeperkt aangehouden tot er weer rechten beschikbaar zijn in de depositiebank? Zo nee, na hoeveel tijd moet er een nieuwe aanvraag worden gedaan?

Antwoord: Nee, de aanvraag wordt niet aangehouden. Zie het antwoord op vraag 4. De aanvrager wordt wel in de gelegenheid gesteld de aanvraag aan te vullen en op een andere wijze de onderbouwing te leveren voor zijn aanvraag.


In het document over de kwaliteit van vergunningverlening staat dat indien het bevoegd gezag goedkeuring heeft verleend, bij wijze van proef de vergunninghouder andere dan in de vigerende vergunning opgenomen technische installaties en/of alternatieve grond-, hulp-, of brandstoffen mag toepassen. Op deze manier heeft een bedrijf de mogelijkheid om hierop te innoveren.

6. Binnen welk tijdsbestek moet uit een dergelijke proef blijken dat de installaties of alternatieve stoffen wel of niet leiden tot innovatie

Antwoord: Deze mogelijkheid heeft betrekking op het omgevingsrecht. In het kader van het verlenen van een natuurbeschermingswetvergunning is dit nog niet aan de orde geweest. Op grond van het omgevingsrecht zijn er drie mogelijkheden:
a. Op grond van artikel 5.9 onder c van het BOR (Besluit omgevingsrecht) kan het bevoegd gezag beslissen dat voorschriften uit de omgevingsvergunning niet gelden gedurende een termijn van ten hoogste negen maanden voor het testen of gebruiken van technieken in opkomst. Een dergelijk besluit is maatwerk en vergt een separate vergunningenprocedure.
b. In veel gevallen zal een bedrijf de mogelijkheid willen hebben om binnen de kaders van de vergunning proeven te kunnen doen zonder op het moment van de aanvraag te weten welke proeven dat zijn en ook zonder voor elke proef een vergunningsprocedure te moeten doorlopen. In de regel wordt in dergelijke gevallen ingestemd met een duur van een proefneming van maximaal 6 maanden.
c. Experimenten die nodig zijn om een onderzoek te doen voor een vergunningaanvraag kunnen gedoogd worden in het kader van ons gedoogbeleid “Grenzen aan gedogen van 2001”. Gedogen kan voor een maximale periode van 6 maanden.


7. Welke criteria heeft u om te concluderen of een proef wel of niet geslaagd is?

Antwoord: Voordat toestemming verleend wordt zal van het bedrijf ten minste de volgende gegevens worden gevraagd:
- doel en noodzaak van de proefneming;
- beschrijving van de alternatieve stof of van de alternatieve techniek of het alternatieve proces, met vermelding van de capaciteit inclusief eventuele wijzigingen in installaties en procesvoeringen;
- te verwachten wijziging in emissies en verbruiken, aangegeven met behulp van massabalansen en de verwachte wijziging in gevolgen voor het milieu;
- wijze waarop tijdens de proefneming processen en emissies, gevolgen voor het milieu en de verbruiken zullen worden beheerd en geregistreerd (gemonitord of gemeten);
- de hoeveelheid in te zetten materiaal;
- de duur van de proef.
Deze voorwaarden kunnen nader worden gespecificeerd. Na afloop van de proefneming moet door het bedrijf, in de regel binnen drie maanden, een schriftelijke evaluatie van de proef worden overgelegd. Op basis van deze evaluatie kan dan bepaald worden of een proef geslaagd is.


8. Wat gebeurt er met de buiten de vigerende vergunning toegepaste installaties en stoffen als blijkt dat de proef niet leidt tot innovaties?

Antwoord: Indien deze installaties en/of stoffen niet passen binnen de geldende omgevingsvergunning zullen deze uit het bedrijf (inrichting) moeten worden verwijderd.


9. Moet de vergunninghouder een nieuwe vergunning aanvragen voor de buiten de vigerende vergunning toegepaste installaties of stoffen als blijkt dat de proef wel leidt tot innovatie? Zo nee, waarom niet?

Antwoord: Ja, voordat gestart kan worden met nieuwe installaties en/of stoffen zal hiervoor een omgevingsvergunning moeten zijn verleend of zal mogelijk hiervoor een melding in het kader van het Activiteitenbesluit moeten worden ingediend.


10. Wordt het vastgelegd welke buiten de vigerende vergunning toegestane installaties en alternatieve stoffen er in het bedrijf worden toegepast? Zo ja, waar? Zo nee, waarom niet?

Antwoord: Zie het antwoord op vraag 7.


Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
Voorzitter, Secretaris

Interessant voor jou

Vragen over de strijd tegen het dumpen van drugsafval

Lees verder

Vragen over de vroege droogte en de onttrekking van grondwater voor beregening

Lees verder

Help mee aan een betere wereld

    Word lid Doneer